Categorieën
Onderwijs Onmetelijke kwaliteit

Onmetelijke kwaliteit

Op zondag 20 april sloot Leon Giesen (als Mondo Leone)  in de Groene engel in Oss de vierde reeks Blikopener speciaal lezingen af. Het thema van het vierde seizoen was Onmetelijke kwaliteit.

Jaarlijks organiseert Basisbibliotheek Maasland in samenwerking met het Brabants Dagblad in de Groene engel een vijftal lezingen waarin deskundige én vaardige sprekers vanuit verschillende kanten een thema belichten. Dit seizoen is het thema Onmetelijke kwaliteit.

Het thema Onmetelijke kwaliteit ligt in het verlengde van Ontnuchteringsjaren, het thema van het afgelopen seizoen.

Het gevoel van ontnuchtering was en is bij veel mensen onmiskenbaar.
Wat is er mis? Dat zou toch snel te achterhalen moeten zijn. Alles is tegenwoordig transparant en ontwikkelingen zijn van dag tot dag – nee, zelfs  van minuut tot minuut – te volgen. Tabellen, polls, uitslagen, enquêtes zijn aan de orde van de dag, maar toch lijkt er weinig te verbeteren: er blijft te veel uitval  in het onderwijs, nog steeds gaan te veel jongeren zonder startkwalificatie de arbeidsmarkt op, te veel managers blijven uit op alsmaar hogere groeicijfers, hogere salarissen en bonussen en er blijft onenigheid over oorzaken en aanpak van de klimaatverandering.

Maar wat moet er dan wél gebeuren?
Er werd nog nooit zo veel gemeten, gewogen, gecontroleerd, onderzocht en geëvalueerd als in dit ICT-tijdperk, maar toch is het of we steeds naast de kern grijpen: Kwaliteit.
Kwaliteit, niet te meten, niet te wegen, maar wel feilloos herkenbaar door praktisch iedereen die er mee in aanraking komt.
Dit seizoen gaan we met dit moeilijk grijpbare begrip aan de slag.

Er komen vijf sprekers die meningen hebben over de economie, globalisering, zinvolle arbeid, het luisteren naar burgers, de rol van de overheid, het inschakelen van deskundigen, de rol en functie van media en over onze directe leefwereld binnen en buiten de stad. Kritische geesten die tegen de tijdgeest in een ander perspectief aanbieden, op zoek naar échte kwaliteit. Sprekers die in de traditie van de zondagmiddaglezingen posities betrekken die niet door iedereen gedeeld worden.
Zij laten ons – kritisch –  luisteren en meedenken. Goed voor het debat!

Klik voor Arnold Heertje (18 november 2007), Jaap Dirkmaat (16 december 2007), Willem Hoogendijk (20 februari 2008), Richard Engelfriet/Herman de Regt (16 maart 2008) en Mondo Leone (20 april 2008)

De stelling van Grahame Lock: De meeste mensen kunnen ook toe met minder weten

Het rapport Dijsselbloem stelt twintig jaar politiek beheer van het onderwijs in gebreke. Maar de kern van het probleem wordt niet geraakt. Filosoof Grahame Lock analyseert in gesprek met Folkert Jensma de begrippen ‘kwaliteit’  en ‘onderwijs’.

Zo begint een interview  in NRC Handelsblad van zaterdag 23 februari 2008. Een interview dat perfect aansluit op het thema Onmetelijke kwaliteit.

Hoe weegt u de conclusies: De overheid heeft de kwaliteit van het onderwijs ernstig verwaarloosd. Er was twintig jaar geen deugdelijk toezicht op kwaliteit. En politiek belang voerde de boventoon?
Er wordt een aantal symptomen geanalyseerd, die al lang duidelijk waren. Namelijk dat het niveau daalt. Nu komt Dijsselbloem binnen en zegt ik ben de man die de waarheid spreekt. Ik kom jullie vertellen: het ís zo, we moeten er iets aan doen. Nou, dat is een retorische zet, in een interne politieke strijd. Het was allemaal bekend. Alleen de politici durfden het niet te erkennen. Maar iedereen wist het verder: de leraren, de universiteiten, de professionals. Behalve degenen die er over besluiten. Dat blijft curieus.


Hoe beoordeelt u de aanbevelingen: heldere standaarden, verplichte toets, meer autonomie, stapelen makkelijk maken, herijken urennorm etc.
Dat is een optelsom van ongelijksoortige wensen. Het zal weinig uitmaken. Het heeft of geen effect of het is niet haalbaar. De daling van het onderwijsniveau is een algemeen verschijnsel, niet specifiek voor Nederland.
In Duitsland speelt dit al heel lang en in Engeland ook. Daar daalt het niveau ook. In Oxford moest er een nieuw voorbereidend jaar voor wiskunde komen om studenten op het niveau te brengen dat twintig jaar terug gewoon was. Het kan dus niet aan de Nederlandse politiek liggen. Hooguit hadden we het op een paar onderdelen beter kunnen doen. Maar het kan niet de diepere oorzaak zijn.


Staat die in dit rapport?
Nee, je komt het vertrouwde managersjargon tegen: standaarden, indicatoren, controles, toetsen, et cetera. Het meten van de kwaliteit van het onderwijs bijvoorbeeld. De gewone lezer denkt dat je dan ook iets meet dat werkelijk bestaat. Maar die indicatoren, hebben niets te maken met real life. Alleen met de indicatoren zelf. Lees The Audit Society van Michael Power! Het accountantsonderzoek uit de zakenwereld wordt nu toegepast op maatschappelijke sectoren. En het cijfermateriaal uit de boekhouding wordt vervangen door strategische doelen. Dat gebeurt door kunstmatig cijfers toe te wijzen aan een niet-cijfermatige werkelijkheid of door mission statements, beginselverklaringen te verzinnen. Dan komt de auditor kijken of die doelen zijn bereikt. Daarvoor wordt iets verzonnen waardoor het objectief lijkt. Heeft de docent gebruik gemaakt van alle leermiddelen? Zijn de kernbegrippen goed uitgelegd, de maatschappelijke toepassingen? Kunnen de studenten aan tenminste vier van de vijf eindtermen voldoen. Noem maar op, vul maar in.


Dus eigenlijk meet je niks?
Onderwijs bestond tot voor kort uit gekke dingen, althans gemeten naar maatstaven uit de zakenwereld. Kwaliteit was een docent die zn student persoonlijk uitnodigde om thuis wat boeken te bestuderen. Of om samen muziek te maken, of lang na te praten. In de zakenwereld is kwaliteit een procesbegrip: zakenlui moeten winst maken en dus is efficiëntie belangrijk.
Efficiency is met een bepaalde input (kinderen) en een zuinige throughput (onderwijs) een hoge output (diploma’s) halen. Voor een zakenman is kwalitatief hoogwaardig onderwijs dan ook absurd inefficiënt. Het gaat hem om de vraag hoeveel diploma’s je kunt leveren met een zo zuinig mogelijke inspanning. Alles wat je extra doet voegt kosten toe. En het product wordt er niet beter van, gemeten naar het aantal gediplomeerden en de eisen van de arbeidsmarkt. Dát begrip van kwaliteit is zo goed als het tegenovergestelde van real life kwaliteit.


Hoe werkt dat in het onderwijs?
Een leraar mag nu dikwijls niet buiten schooluren les geven of buiten het curriculum om met studenten bij elkaar komen. De leslokalen zijn vaak afgesloten. Je moet bij de portier de sleutel ophalen. En die wil dan weten in welk kader die ruimte wordt benut. Onder welk budget dat valt. De deur gaat niet open als het niet via de interne markt kan worden bekostigd. Dus de kwaliteit daalt en daalt en de doelmatigheid stijgt en stijgt. Dan kom je terecht in Cloud Cuckoo Land.*
Dijsselbloem had z’n begrippen in twijfel moeten trekken. Wat bedoelen we met kwaliteit. Wat bedoelen we met deugdelijk onderwijs. Gemeten naar wat. Is een goede wiskundeleraar iemand die de stof heel goed uitlegt. Of iemand die zo min mogelijk aandacht aan zoveel mogelijk leerlingen besteedt zolang die dan toch hun diploma halen. Als je dat niet duidelijk hebt hoef je dit rapport niet te schrijven of te lezen.


Oké, maar ook volgens u daalt het niveau van leerlingen en studenten.

De eerste mogelijkheid is dat de daling echt is en betreurenswaardig. Dat het bedrijfsleven merkt dat studenten écht niet meer kunnen rekenen of spellen. Dat de politiek op basis van de cijfers denkt dat alles onder controle is, maar dat dit niet klopt met de werkelijkheid. Volgens het beroemde voorbeeld: operatie objectief geslaagd, maar patiënt overleden. Een andere mogelijkheid is dat het proces zelf niet in staat is te leveren wat het zou moeten.
Mijn suggestie is dat met de ontwikkeling van technologische processen de meeste mensen ook minder hoeven te kunnen en te weten. Dat heet de-skilling-dekwalificatie. Iedereen kan tegenwoordig computers gebruiken op basis van een uurtje instructie. Klik hier, klik daar – het wordt steeds makkelijker. Dekwalificatie is een belangrijk verschijnsel in onze samenleving. Er is nu veel revolutionaire technologie die moeilijke taken verricht. Tien jaar geleden was dat nog ondenkbaar. Maar het omgekeerde is ook waar. Tien jaar geleden dacht niemand dat er zo veel werknemers dingen zouden doen die zo simpel zijn. Vroeger moest een caissière kunnen rekenen. Nu hoeft ze alleen te scannen.


Bedoelt u dat niveauverlaging een systeemaanpassing is aan de arbeidsmarkt?
Het is een hypothese. Een hoog percentage van de werknemers van de toekomst hoeft niet zoveel te kunnen als vroeger. Daarvoor moet een systeem komen dat genoeg ex-scholieren met een diploma voor deze arbeidsmarkt aflevert. Dan moet het niveau omlaag want het moet efficiënt zijn. Waarom zou je een betere scholier maken, die veel luxe heeft gehad, veel aandacht, veel keuzevakken in het onderwijs? De markt wil iemand die kan scannen. Gaan we zo iemand geschiedenis geven en vreemde talen? Nou, nee dus.
Maar een minister die zon efficiënt systeem invoert komt in de problemen. Want de ouders merken dat hun kinderen heel veel niet meer kunnen. Zij gunnen het kind juist alle kansen in het leven. Het systeem zou dan moeten zeggen: nee, uw kind is voorbestemd om ongeschoold werk te doen. En daar leiden we voor op. U wilt luxe, maar die krijgt u niet. Alleen, hij kan dat niet zeggen want de minister is geen manager bij Unilever, maar hij zit in de politiek. Hij moet omgaan met ouders en met Dijsselbloemers – dus hij stuurt een middenkoers. Er komen een paar nietszeggende hervormingen, meer inspectie, meer autonomie.
Uiteindelijk kun je dan de minderheid, het aantal zeer hoog opgeleide mensen die je nodig hebt, grotendeels importeren uit het buitenland. Schoonmakers komen uit derdewereldlanden. In Nederland doen we het tweede garnituur en het derde. Harvard leidt op voor de top. Perfecte arbeidsdeling. Heel efficiënte mix. Alles in orde.


Maar dat voldoet niet aan onze culturele maatstaven.
Inderdaad. We zien dus een botsing tussen zakelijke en culturele maatstaven. Niemand weet nu meer wat de bedoeling is. Moet het lager of hoger, goedkoper of duurder? Moet je studenten persoonlijk lesgeven zodat de kwaliteit van het werkstuk hoger wordt? Of is dat verspilling? Dijsselbloem heeft wel gelijk in de stelling dat niemand weet wat de algemene richtlijn is. Enerzijds moet alles efficiënter – een zes is voldoende. Anderzijds klagen ze over de zesjescultuur. In dat opzicht zijn studenten heel intelligent. Ze snappen het efficiency- verhaal van de homo economicus. Die steekt geen seconde meer tijd in iets dan echt nodig is. Wat heeft een student nodig om middenmanager bij Philips te worden? Nou, bijvoorbeeld een 7. Hij kan makkelijk meer bereiken. Maar waarom zou hij dan nog dat boek extra lezen? Dat is een verkeerde investering van zn tijd. Volgens de normen die door de samenleving en ieder kabinet worden opgelegd.
Dan komt de commissie-Dijsselbloem langs en die weet dan niet goed de basisbegrippen te definiëren. Die is niet in staat om de veronderstelling over kwaliteit en deugdelijk onderwijs te analyseren. Die gebruikt het standaard managementjargon. In wezen komen ze met een paar pleisters aan zetten. Maar het echte leven is ingewikkelder. Stel dat de cijfers omhooggaan. Dan zeggen de managers: dat is onnodig duur. Dat is inefficiënt, de scholieren hebben meer gepresteerd dan nodig. We betalen meer uren dan ze nodig hebben.


Dus de managers hebben het weer gedaan?
Ook in de publieke sector is arbeidsdeling heel ver doorgevoerd. Professionals werken ook in grote systemen waar ze geen greep meer op hebben. De arts en de professor weten niet hoe het wordt gemanaged. De managers weten dat wel, maar die kennen de inhoud niet. Die kunnen alleen maar werken met indicatoren. Het product kunnen ze niet in real life termen beoordelen. Zodoende raken de managers het contact met de realiteit kwijt. En er is niks meer wat dat recht kan zetten. Geen inspectie, niet meer indicatoren of meer autonomie. Dat helpt allemaal niet. Autonomie betekent in grote systemen als Nederland dat we scholen of ziekenhuizen vrij laten om te bepalen hoe ze hun targets bereiken. Maar niet welke doelen ze nuttig vinden.
Een voorbeeld: er moeten in een ziekenhuis 2.000 operaties per jaar worden verricht. Hoe je dat doet, mag je zelf weten. Met korter werken, meer immigranten, meer vrouwen – dat is jullie zaak. Maar dat leidt tot hyperbureaucratisering. Want hoe meer autonomie hoe meer indicatoren er nodig zijn om de minister te kunnen laten beoordelen of het goed ging of fout. Het is niet meer recht te zetten. Ook een commissie als deze kan dat niet. Over vijf jaar weet je dat het niveau verder is gedaald.


Maar zijn de officiële cijfers weer prima?!
Ieder kind leert al het systeem te bespelen. Als kinderen tien Latijnse woorden moeten kennen, leren ze er geen elf. Dat geldt ook voor de scholen zelf. Ze snappen heel goed wat er van ze verwacht wordt. Soms moet er een school opgeheven worden, maar dan was het management te dom. Dat wil niet zeggen dat zon school niet goed was, hoor. Het is allemaal nep. Formuleer uw onderwijsdoelen, zullen ze aan leraren vragen. Wat schrijf jij op, vragen ze dan aan mekaar. Nou, dat een kind in staat is om zelfstandig te kunnen leren. Prachtig, nieuwe buzzwords. Hier: wettelijk vastgelegde deugdelijkheidseisen. Idem dito. Wat willen ze horen? Je leert om te gaan met iedere nieuwe situatie. Je leert het systeem te bespelen – feitelijk hoe je een goede middenmanager wordt.
Eigenlijk werk je binnen het onderwijs binnen de ruimte die je bij toeval hebt. Het kan zijn dat je morgen niet meer mag omdat het leslokaal niet meer beschikbaar is, je zelf overbodig bent, het beleid is veranderd. Dan gaat het opeens om Nieuw Leren, Super Nieuw Leren, nee, Herzien Nieuw Leren. Je weet nooit wat ze verzinnen.


We worden allemaal spelers?
De enige troost is dat het overal in Europa zo is.


En niet alleen in het onderwijs.
Thatcher heeft in de jaren tachtig de publieke voorzieningen gereorganiseerd onder haar beroemde motto There is no such thing as society. Zij ging uit van het idee van de econoom Buchanan dat de mens alleen het eigen belang dient. Egoïsme is alles. Ik simplificeer nu. Iedereen denkt aan zichzelf. Dat kun je dus alleen beheersen met controle. Met videocamera’s en toezicht. Maar ook met bureaucratische stelsels met prestatiedoelen, quota’s, indicatoren, normen, accreditatie. In de gezondheidszorg, maar ook bij politie en justitie. Je hebt dus nu ziekenhuizen die hun operatiequota’s halen omdat ze de makkelijke knieoperaties voorrang geven boven de moeilijke kankerpatiënten. Die gaan dan dood. Dat gebeurt! Kijk naar Adam Curtis film The Trap. Politie en justitie, idem dito. Die herdefiniëren misdaad om hun doelen te halen. Het doel is bereikt, de kwaliteit is top, maar het zegt minder dan niks. In deze opvatting moet je dus iedereen onder controle houden. Iedereen zal het systeem gebruiken om zichzelf te bevoordelen. Dan verdubbel je de controles, maar dat helpt niet. Iedere nieuwe norm geeft nieuwe mogelijkheden om te ontsnappen. Daarom houdt een goede advocaat van een dik wetboek.
In het onderwijs gaat het ook zo. Het ministerie bepaalt de doelen. Maar dat systeem kun je ook bespelen. De managers leren dat. Hun bonus hangt er van af, hun carrière. Alle indicatoren halen. Daar draait het om.
En juist omdat er geen ruimte voor interpretatie meer mag zijn, alles totaal objectief moet zijn, kan een overheid niet meer ingrijpen. Ze kunnen niet meer zeggen: jullie hebben een score van 98 procent, maar we geloven het niet! Wat voor ándere criteria zou je dan moeten aanleggen?
Iedereen weet dat het nep is. De visitatiecommissies, de inspectie, de kinderen, de leraren. Maar officieel kan niemand het meer betwijfelen. Je belandt in een Russische satirische roman uit de 19e eeuw. Het is heel grappig, als het niet zo tragisch was.


Waar was onderwijs ook alweer écht voor?
Traditioneel is onderwijs gericht op het individu. Wat heeft dat nodig, niet zozeer voor de arbeidsmarkt, maar om een leven als mens te leiden dat zin heeft. Kennis van geschiedenis, wetenschap en filosofie opdoen. Niet omdat je daarin wilt werken, maar omdat je een repertoire nodig hebt waaruit je op onverwachte momenten kunt putten. Daar lees je niet over in dit rapport.

Bron: NRC Handelsblad van zaterdag 23 februari 2008. Auteur: Folkert Jensma 

Op zaterdag 27 oktober verscheen in het katern Opinie & debat van NRC Handelsblad een gesprek met Arnold Heertje over zijn poging om het oude huis van schrijver Louis Couperus te redden. In dat artikel gaat Arnold Heertje in op zaken die hij tijdens zijn lezing op zondag 18 november ongetwijfeld ook zal aansnijden.

De stelling van Arnold Heertje: Absurd dat de gemeente Den Haag het Couperushuis niet redt

Redders van het Couperushuis trekken lering uit onderzoek van Nobelprijswinnaar voor de Economie Hurwicz naar ‘sociale constructies’  om een bepaald doel te bereiken, zegt Arnold Heertje tegen Elsbeth Etty.

U heeft in juni het initiatief genomen voor een comité om het huis waarin Louis Couperus woonde te redden. Waarom moeten particulieren dat doen? Is het geen taak van de overheid dit cultuurgoed voor de gemeenschap te bewaren?

“Het huis aan de Surinamestraat 20 in Den Haag waar Couperus zijn debuutroman Eline Vere schreef, staat te koop voor 2,7 miljoen euro. Toen ik las dat de gemeente Den Haag het niet wilde kopen van de Egyptische ambassade die er sinds 1927 in zat, ben ik gaan bellen met het Louis Couperus museum en heb gezegd: dit is te gek voor woorden, we moeten iets doen.”

Heeft u de heer Rijkman Groenink al benaderd, die heeft zojuist 26 miljoen euro geïncasseerd.

“Voor een wanprestatie! Het is een uitwas van het financiële kapitalisme dat dit soort dingen gebeuren.”

Daarom kunt u toch best vragen of hij niet een klein deeltje van het geld kan teruggeven aan de samenleving?

“Het is waar dat dit soort bedragen die iemand domweg in de shcoot krijgt geworpen een enorm maatschappelijk rendement kunnen opleveren. In Amerika is het heel gewoon dat mensen die heel veel geld hebben verdiend dat uitgeven aan cultuur, musea, universiteiten. In Nederland zou dat ook kunnen. Maar ik ben niet in de positie om zomaar geld te vragen van rijke mensen. Ik kan als econoom wel een actie ontketenen om de financiering van zo’n project als het behoud van het Couperushuis rond te krijgen. Een belangrijk punt is wél dit niet van één persoon of instelling is, maar dat je een gezamenlijkheid krijgt, het idee we doen met zijn allen mee.”

Als de overheid het Couperushuis koopt en er een museum van maakt is het toch ook van ons allemaal?

“De overheid denkt alleen maar in termen van geld. Voor mij is de aankoop van zo’n Couperushuis de concretisering van de algemene gedachtegang die ik heb over ‘echte economie’. Daarbij gaat het niet alleen over geld en dingen die via de markt verlopen. Het gaat in hoge mate om kwaliteit en het behoud van zaken die lang niet altijd gekwantificeerd kunnen worden of in geld kunnen worden uitgedrukt maar die toch van belang zijn. Dat geldt voor gezonde lucht, behoud van de natuur, milieu, geestelijke leefbaarheid en óók cultuur, het gaat om niet reproduceerbare goederen. Als De Nachtwacht verbrandt, is dit schilderij voorgoed verloren.”

U doet alsof iemand heeft voorgesteld het Couperushuis te slopen. Zo erg is het toch niet?

Als dat pand gekocht wordt door een marktpartij die er appartementen van maakt waardoor het hele Louis Couperus-element verdwijnt, dan is er een niet-reproduceerbaar goed vernietigd. Als we daar later spijt van krijgen, kunnen we het niet meer terughalen. Daarom heb ik mijn vinger opgestoken. Niet omdat ik een Louis Couperuskenner ben, het gaat om het idee.”

U wilt dat huis dus niet reden voor het plezier van een kleine club Couperusfans?

“Nee. Het bleek trouwens al snel dat er buiten de kring van Couperusliefhebbers een enorm draagvlak bestaat voor het behoud van dit pand. Het bleek helemaal niet moeilijk om mensen als Frits Bolkestein, Alexander Rinnooy Kan, Helga Ruebsamen, Arnon Grunberg, Koos Andriessen, Mieke van der Weij – enfin een hele rij uiteenlopende figuren, bereid te vinden zich achter dit initiatief te plaatsen.”

Wat is er tot nu toe bereikt?

“In de eerste plaats dat het thema op de agenda staat. Verder heeft de Egyptische ambassadeur toegezegd kalm aan te doen met de verkoop. Formeel is het huis nog te koop, maar er is geen enkele belangstelling voor en dat komt mede doordat deze beweging er is. Iemand die nu dat huis wil kopen om er appartementen van te maken krijgt het erg moeilijk. Er komt een stichting die zich in eerste plaat ten doel stelt de benedenverdieping te kopen om daar het Louis Couperus Museum te vestigen. Wij zijn daarover in onderhandeling met een partij uit de sfeer van onroerendgoedontwikkeling.”

Dus de publieke sector laat het helemaal afweten?

“De gemeente Den Haag heeft uitdrukkelijk gezegd: hier hebben wij geen geld voor. Ik vind dat hoogst ongelukkig. Je ziet dat zo’n afweging vaak afhankelijk is van privéopvattingen van mensen over wat ze wel en niet belangrijk vinden. Het is absurd dat Den Haag geen 3 miljoen euro over heeft voor het Couperushuis. Dit zo zijnde, moeten er dus burgers opstaan die zeggen: dit kan niet.”

Valt het u tegen dat de minister van Onderwijs en Cultuur Ronald Plasterk niets van zich laat horen?

“Ik denk niet dat de overheid hiermee wegkomt. Als de stichting er eenmaal is, als er concrete plannen zijn voor wat er met het hele huis kan gebeuren is het betrekkelijk eenvoudig om de middelen die nodig zijn te betrekken uit de publieke sector en eventueel uit particuliere bronnen. Dat kunnen individuele bijdragen zijn van mensen die honderd euro storten op een rekening, maar ook substantiële bedragen van particulieren die zich dat kunnen veroorloven. De publieke sector bestaat uit drie partijen: de centrale overheid, zeg maar Plasterk, de provinciale overheid en de gemeente Den Haag. Met andere woorden: in tweede instantie komen we weer terecht bij de gemeente en dan wil ik nog weeens zien of ze nog steeds niet mee willen doen.”

Waarom zou men daar van gedachten veranderen?

“Omdat het dan niet meer om die drie miljoen of – de renovatiekosten meegerekend – 3,5 miljoen euro gaat, maar om een kleinere bijdrage. Op de manier zoals wij het voorstellen is de aankoop een volstrekt haalbare kaart. Als zo’n project op de markt wordt gezet – zoals in eerste instantie het geval was – en de overheid laat het afweten moet je het anders aanpakken: in de geest van de Nobelprijs voor Economie, Leonid Hurwicz, Eric Maskin en Roger Myerson.”

Het Comité tot redding van het Couperushuis voert de ideeën van de Nobelprijswinnaars uit?

“In zekere zin wel. Hurwicz heeft veel nagedacht over ‘sociale constructies’ om een bepaald doel – zoals het behoud van het Couperushuis – te bereiken. Is overheidssteun gewenst, zo ja? hoe kan die het beste geregeld worden? Het gaat om het ontwerpen van een mechaniek, een constructie die werkt, die wat oplevert tegen zo laag mogelijke transactiekosten. U deed zojuist als suggestie dat één iemand, in casu Rijkman Groenink, zoiets op zich neemt. Nou, de transactiekosten om het langs die weg tot stand te brengen, zijn vele malen hoger  dan wanneer je een constructie maakt in de vorm van een stichting. Het gaat erom dat je een samenwerkingsverband krijgt van mensen die eerst achter een project gaan staan, zonder dat ze zelf geld geven, maar het met hun naam ondersteunen. Vervolgens komt dan een fase waarin doordringt dat het behoud van een belangrijk cultuurgoed voorziet in de behoeften van mensen. Dat is de essentie.”

Dus het gaat louter om het creëren van draagvlak?

“De Nobelprijs economie van dit jaar is terecht getypeerd als een prijs voor zuivere economie. Wat wij met dat Couperushuis proberen, illustreert de praktische betekenis van de theorie van Hurwicz: hoe voorkomen wij dat dit huis op de markt verdwijnt? Door de optimale combinatie te vinden van publieke en private elementen. Op die manier kun je je doel bereiken met veel lagere transactiekosten dan wanneer één man of vrouw de boel zou financieren.”

De vraag is natuurlijk of dat draagvlak ook daadwerkelijk bestaat. Er zijn misschien urgentere goede doelen dan het behoud van het huis van een dode schrijver?

“Dat draagvlak is er stilzwijgend en moet alleen maar gemobiliseerd worden. Het geeft mensen over het algemeen een kick om samen iets goeds te doen. We geven iets door uit het verleden aan een volgende generatie. Wij gaan niet iets verknoeien wat niet verknoeid hoeft te worden. Ik heb van niemand in de samenleving gehoord: wat een schandaal dat jullie je energie steken in een schrijvershuis. Ik heb alleen maar gehoord: wat goed dat jullie dit doen.

Niet van de Haagse wethouder van Cultuur?

“Erg teleurstellend, want het educatieve aspect van dit schrijvershuis is verreweg het belangrijkste. Mijn herinnering aan het werk van Louis Couperus gaat terug tot mijn middelbare schooltijd. Wij  moesten voor ons eindexamen veel Nederlandse literatuur lezen, zoals Eline Vere, waar ik helemaal in op ging. Daarna heb ik er nooit meer naar gekeken. Maar als je voor een klas staat, en je kunt met je leerlingen naar zo’n huis gaan en zeggen: kijk, hier is dat boek geschreven, kijk, daar ligt de eerste druk en noem maar op – dan geef je hun de mogelijkheid zich in de schrijver en zijn tijd in te leven.”

Iedereen heeft het over de verloedering van het onderwijs. Het besef groeit dat we weer terug moeten naar kwaliteit. Het in ere houden van je grote schrijvers hoort daarbij.”

Artikel in NRC Handelsblad van zaterdag 27 oktober 2007 (auteur: Elsbeth Etty) 

De bedoeling was om gelukkig te worden

Dit is een uitspraak van econoom Jaap van Duijn in Vrij Nederland van 6 oktober 2007. In een lang interview gaat hij onbewust in op het thema van de reeks lezingen. Enkele citaten.

De inleidende tekst: Was dit wat we wilden? Met al die auto’s en mooie spullen in een vol, vies en onveilig land? Topeconoom Jaap van Duijn gruwt van het belang dat we hechten aan kwartaalcijfers. Een goede economie kan zonder groei, schrijft hij in zijn nieuwe boek De groei voorbij.

Om in beweging te blijven, heeft de economie steeds nieuwe verkeerswegen nodig, is de gedachte. Heel naïef, vindt topeconoom Jaap van Duyn. ‘Op het eiland Manhattan liep het verkeer in de jaren dertig al vast en dat doet het nog steeds. Afgezien van wat nieuwe wegen eromheen, is de capaciteit van het wegennet daar al zestig jaar vrijwel onveranderd. Associeert u Manhattan met een achtergebleven gebied zonder dynamiek?’ ()

In De Groei voorbij  betoogt Van Duijn aan de hand van economische wetten dat deze gedachte onjuist is. Sterker nog: wie het schaarser worden van rust, landschappelijk schoon en frisse lucht als kosten verdisconteert, moet tot de conclusie komen dat wegenaanleg al langere tijd de welvaart schaadt. Elke nieuwe weg zal deze schaarste vergroten, wat volgens de economische betekenis van het begrip schaarste een negatief effect op de welvaart heeft.

Van Duijn formuleert meer van dit soort eyeopeners. Na lezing van zijn nieuwe boek kijk je opeens heel anders naar de Nederlandse economie. Zo schrijft Van Duijn dat de negatieve effecten van economische groei, zoals de verkeerscongestie en de toename van misdaad en vetzucht, in de statistieken goed zijn voor de welvaart, dankzij meer verkeerspolitie, inbraakpreventie, bedrijfsartsen, antidepressiva. Het officieel gepresenteerde welvaartsniveau vertekent de werkelijkheid nog meer doordat de kosten die de groei met zich meebrengt, door bijvoorbeeld de luchtverontreiniging en verloedering van de leefomgeving, buiten de berekening van het nationaal inkomen blijven. () ‘Iedere euro groei wordt al jarenlang gecompenseerd door minstens een euro verlies aan welzijn. Ik denk dat echte groei al negatief is.’ ()

Bij de klassieke economen komt het woord “groei” niet voor. En toch waren dat mensen die nadachten. Bij hen gaat het over vooruitgang, en dat is een ander verhaal. We hebben alles gereduceerd tot de kwartaalschatting van het CBS. De economie is met twee procent gegroeid, hoera! Dán gaat het beter. Er bestaat een spanning met de werkelijkheid zoals mensen die ervaren. In hun gedrag zie je een voorkeur voor vrije tijd. Meer vrije tijd ervaren zij doorgaans als vooruitgang, hoewel die verworvenheid in groeitermen uitgedrukt achteruitgang is. Het is zo mager, zo bekrompen, dat ene groeicijfer. ()

Over schoon drinkwater: Dat is een mondiaal probleem. Dat wordt in China echt een ramp. Daar moet je maar niet te veel over nadenken, wat China betekent voor het milieu op aarde en de uitputting van de grondstoffen. Veel economen vinden het geweldig wat daar gebeurt, maar ik vind het echt beangstigend hoe de materiële groei er druk legt op de omgeving. Een mensenleven is in China niet zo veel waard, dus het gaat allemaal rücksichtslos. Jared Diamond laat in zijn boek Collaps zien hoe ontwikkelingen pas laat een omslagpunt bereiken, meestal als de ramp al is geschied. Dat hebben wij in Europa ook meegemaakt. Ooit was alles mooi. Ooit ging iemand voor het eerst naar de Rivièra, omdat het daar zo mooi was. Het is nu een steenwoestijn. We slaan altijd door. () Voor China ziet het er niet goed uit.

Vele miljarden liters drinkwater zijn nodig voor de landbouwproductie, de productie van auto’s, voor dit en voor dat. Met de consumptie van schoon drinkwater stuiten we op absolute grenzen. Hetzelfde geldt voor het grondstoffen- en oliegebruik. Zo’n explosie van de prijzen hebben we nog nooit meegemaakt. Wat is dan onze verantwoordelijkheid? Dat wij daaraan zo min mogelijk bijdragen en proberen de balans te herstellen, door ons juist te matigen in de materiële consumptie. ()

De echte schaarste zit in de dingen die je niet kunt kopen. Dat vind ik echt een schokkende gedachte, dat we met al dat geld dat we verdienen niet meer kunnen terughalen wat verloren is gegaan. Doet u mij maar een uur stilte. Of open ruimte. Nou, dan ben wel je wel even bezig, als je dat moet leveren. Met nog geen miljoen kun je dat kopen. Wel een Rolls-Royce, een vliegreis om de wereld, straks misschien een reis naar de maan, maar dát niet. Het cultuurlandschap zoals dat bestond in het Westland is voorgoed weg. Verdwenen. En dat is gebeurd in twintig, dertig jaar. Ik fiets er vaak en herinner me dan hoe het was. () Nu is het weg, en moet je er een kaart bij pakken om te weten waar dat dijkje was. We hebben zo veel sporen uitgewist dat mensen hun streek niet meer kunnen thuisbrengen. Het is land zonder ziel geworden. ()

De bedoeling was om gelukkig te worden. Een artikel van Marcel ten Hooven in Vrij Nederland van 6 oktober 2007. 

Edward Burtynsky en Manufactured landscapes

Niet alleen in boeken en op de opiniepagina’s van de kranten wordt ingegaan op het thema van de lezingen. In het gemeentemuseum van Helmond kunt u tot begin januari 2008 foto’s bezichtigen van de Canadese fotograaf Edward Burtynsky. In de filmhuizen draait dit najaar de documentaire Manufactured landscapes van Jennifer Baichwal over fotograaf Edward Burtynsky.

Burtynsky (1955) fotografeert al ruim 25 jaar industriële landschappen. In Helmond ligt de nadruk op China, Bangla Desh en de Verenigde Staten.

Uit zijn artiestiek statement:     These images are meant as metaphors to the dilemma of our modern existence; they search for a dialogue between attraction and repulsion, seduction and fear. We are drawn by desire – a chance at good living, yet we are consciously or unconsciously aware that the world is suffering for our success. Our dependence on nature to provide the materials for our consumption and our concern for the health of our planet sets us into an uneasy contradiction. For me, these images function as reflecting pools of our times.

In De Volkskrant van zaterdag 13 oktober 2007 stond de volgende uitspraak van Burtynsky:

 ‘Ik wil mensen laten zien wat de oorsprong is van de apparaten die ze dagelijks gedachteloos gebruiken. Een strijkijzer of een tostiapparaat, mobiele telefoon en printers – ze komen ergens vandaan. En als ze niet meer nodig zijn, verdwijnen ze niet zomaar van onze planeet. Ik volg de weg die materialen afleggen.

Een foto biedt de kans tot contemplatie, zodat we de werkelijkheid op een andere, inzichtelijker manier kunnen zien. Dat is hard nodig, omdat we volkomen los zijn komen te staan van de natuur. Voor de Westerse mens hebben de dingen geen begin en geen einde meer.’

Manufactured landscapes is een documentaire over het werk van de Candese fotograaf Edward Burtynsky. Burtynsky fotografeert “manufactured landscapes” over de hele wereld. Hij maakt foto’s van onder andere fabrieken, mijnen, dammen en milieuparken. De schoonheid van de foto’s doet naast esthetische ook ethische vragen rijzen. Zo kunnen foto’s van de meest vervuilde rivieren ter wereld prachtig zijn maar tegelijkertijd zeer confronterend. In deze documentaire volgen we Burtynsky tijdens zijn reis door China, waarbij hij de gevolgen van de massale industriële revolutie van het land fotografisch vastlegt.

Tekst uit de maandfolder van het Filnhuis Helmond (oktober 2007) 

Een andere recensie

De wereld gaat miet aan vlijt ten onder maar aan reproductie

Dit is de beginzin van een titelloze column van Arnold Heertje. Gepubliceerd in Het Parool van 3 januari 2003. Deze en andere columns uit Het Parool zijn verzameld in het boek De vierkante waarheid : over politiek, geschiedenis, economie, fraude, onderwijs & zichzelf. Deze column sluit perfect aan op de uitspraken van Jaap Duijn, de foto’s van Edward Burtynsky & het thema van de lezingen.

De wereld gaat niet aan vlijt ten onder maar aan reproductie. We zwelgen in vervangbare goederen, zoals auto’s en mobiele telefoons. Productie en consumptie ten koste van niet-vervangbare goederen. Historische panden en straten, natuurgebieden en milieu.

Ruimte voor schilderijen van Van Gogh telt niet mee in de calculaties van projectontwikkelaars, kortzichtige accountants en de bureaucratie. De economen zitten gevangen in de reproductie, het meten van welvaart in geld en groei van inkomsten. Geen aandacht voor het onvervangbare dat wordt opgeofferd aan winstbejag, omdat het unieke buiten hun financiële calculaties valt.

Van Pieter Hennipman (1911-1994), de enige Nederlandse econoom die metterdaad de welvaart in ruime zin opvatte en oog had voor waarde van goederen uit het verleden, de natuur en de behoeftebevrediging van allen die na ons komen, hebben ze nooit gehoord. Van hem hebben ze niets gelezen. Alsof hij nooit heeft bestaan, praten ze over de mens als uitsluitend monetair calculerend wangedrocht, veinzend dat zodoende de kern van hun wetenschap wordt getypeerd.

De bij herhaling gemaakte goederen zijn identiek. Duizenden stukken zeep. Efficiëntie als bron van macht. Een tweede Nachtwacht, een tweede achtste van Beethoven, een tweede denker van Rodin en een tweede huis met de Drie Hoofden op Keizersgracht 123 komen er niet. Toch voorzien deze niet-reproduceerbare goederen in behoeften. Van nature, pluriform en machteloos.

… gaat het allemaal ffft

“Kwaliteit … je weet wat het is, toch weet je niet wat het is. dat is met zichzelf in regenspraak. maar sommige dingen zijn beter dan andere, dat wil zeggen, hebben meer kwaliteit. maar wanneer je probeert te zeggen wat de kwaliteit is afgezien van de dingen die het bezitten, gaat het allemaal fffft. Dan is er niets om over te spreken. Maar wanneer je niet kunt zeggen wat Kwaliteit is. hoe weet je dan wat het is, of hoe weet je dan zelfs dat het bestaat? Wanneer niemand weet wat het is, dan bestaat het dus voor alle praktische doeleinden helemaal niet. Maar voor alle praktische doeleinden bestaat het wel degelijk. Waarop worden anders cijfers gebaseerd? Waarom zouden mensen anders voor sommige dingen een fortuin willen neertellen, terwijl ze andere dingen op de schroothoop gooien? Kennelijk zijn sommige dingen beter dan andere … maar wat is dat ‘betere’? … En zo draai je dan rond, tol je geestelijk rond en nergens vind je houvast. Wat is in hemelsnaam Kwaliteit? Wat is het?”

Een citaat uit ‘Zen de kunst van het motoronderhoud’ van Robert M. Pirsig (1973). Het legendarische boek over een man die tijdens een trektocht op de motor met zijn zoon Chris er al rondtoerend achterkomt dat hij in zijn leven bezig is geweest om kwaliteit te omschrijven. En daardoor uiteindelijk terecht kwam in een psychiatrische inrichting (met elektroshocks).

Een hoopgevend idee voor deze reeks lezingen!

Haal de verkeersborden weg

De nieuwe voorzitter van de Europese voetbalfederatie UEFA, Michel Platini, wil graag dat alle hekken uit de voetbalstadions worden verwijderd. Die zijn er gekomen nadat er ooit ernstige ongelukken waren gebeurd doordat groepen toeschouwers elkaar te lijf gingen, en om te voorkomen dat dat weer zou gebeuren. Maar het lijkt averechts te werken: het geweld in stadions is alleen maar toegenomen. Geen wonder, zegt Platini: „Als je mensen in kooien stopt, gaan ze zich gedragen als beesten.” Kennelijk maakt het een verschil hoe en met wat voor intentie je mensen benadert. Het doet mij denken aan wat ik in het tijdschrift Ode las over het Friese Drachten. Deze gemeente was tot een paar jaar geleden net zo volgesmeerd en dichtgeplakt met verkeerslichten en -borden als ieder ander dorp in Nederland. Nu zijn er van de achttien verkeerslichtkruisingen nog maar drie over, en daarvan verdwijnen er binnenkort nog twee. Van de verkeersborden is meer dan de helft weggehaald. De uitkomst? Een betere verkeersdoorstroming en minder ongelukken. Wandelaars, fietsers en vooral automobilisten stellen vast dat er meer onduidelijkheid in het verkeersbeeld zit. Ze voelen dat ze nu zelf hun verstand gebruiken in plaats van dat er voor hen gedacht wordt. Ze rijden, fietsen en lopen voorzichtiger, voorkomender. En vooral: er is oogcontact. Zo zegt een buschauffeur: „Ik zie de hele tijd automobilisten en fietsers naar me kijken: zie je mij?” Met een variant op Platini’s uitspraak zou je kunnen zeggen dat wie mensen als domme wezens behandelt, dom gedrag krijgt. Toch doen we de hele tijd niet anders in de manier waarop we allerlei ingewikkelde processen inrichten. Het is belangrijk dat er geen ongelukken gebeuren, vinden we, en daarom stellen we eindeloos veel rapportages, protocollen en procedures op. Risicobeheersing wordt een surrogaat van kwaliteitsbeheer. Denk aan het onderwijs en de zorgsector, maar ook aan de marktsector waar er geen eind komt aan financiële rapportages, budgetten en tot op de laatste komma ingevulde plannen. Het zijn de maatschappelijke equivalenten van verkeerslichten en het bekende woud van gebods- en verbodsborden, met soortgelijke uitkomsten. Als het kennelijk belangrijk is, te gehoorzamen en staatjes in te vullen, dan zullen we dat doen. Maar we houden op met denken. En we kijken elkaar niet meer aan.

In mijn jonge jaren was ik helemaal weg van het boek Zen en de Kunst van het Motorfietsonderhoud van Robert Pirsig. Het was een soort filosofische thriller over wat er eigenlijk gebeurd is met ons idee van kwaliteit. Ooit waren er drie dingen belangrijk, zei Pirsig, het Ware, het Schone en het Goede. Kwaliteit heeft te maken met het goede, maar het is niet een attribuut, zoals het bruin van een bruine schoen. Kwaliteit, zegt Pirsig, is de intense betrokkenheid van een subject, een mens, op wat hij voor zich heeft – een medemens, een ding of een taak.

Kwaliteit is een gebeurtenis. Dat zie je wanneer een goede monteur bezig is met een motorfiets. Die begint niet met de boel uit elkaar te halen en onderdelen op een hoop te gooien. Nee, hij gaat eerst even zitten. Hij kijkt, naar het motorblok, naar de beschadigingen en slijtplekken die erop en erin zitten, en hij probeert zich in te leven in hoe die ontstaan zijn en hoe dat straks beter moet. Maar kwaliteit in die zin is een vluchtig begrip. Je herkent het als het er is, maar je kunt het niet vastpakken, beschrijven en analyseren.

Dat is het probleem ook met het Goede, zegt Pirsig, het is het hoogste begrip en dat laat zich bijgevolg niet definiëren. Met het Ware is dat veel makkelijker, dat kun je meten, wegen, en toetsen aan een voorbeeld. Met de mond belijden we zo nog steeds dat het ons gaat om het Goede – we hebben het immers de hele tijd over kwaliteit – maar in de praktijk vinden we het goed als we kunnen toetsen, meten en wegen. Stiekem hebben we het Ware op de troon gezet en het Goede verbannen naar de kerk of een spiritueel centrum. Maar wat we erbij inleveren is kwaliteit – het oogcontact van de buschauffeur. Natuurlijk legt een goede monteur keurig alle onderdelen op een rij wanneer hij zijn motorblok uit elkaar haalt, en natuurlijk schrijft hij op wat hij heeft gezien en wat er moet gebeuren. Dat zijn zijn procedures en protocollen, hulpmiddelen uit de sfeer van het Ware, die hem helpen het Goed te maken.

Maar voor kwaliteit is dat niet voldoende. Die ontstaat alleen doordat hij met zijn volle aandacht en gevoel op zijn taak betrokken blijft. Wie mensen als domme wezens behandelt, krijgt dom gedrag. Wie het lang genoeg doet, krijgt mensen die het wel makkelijk vinden, dom te zijn. „Laat mij maar doen wat mij is opgedragen. Dan hoef ik niet na te denken en als het niet goed is dan hoor ik het wel.” In het verkeer betekent dat, vijftig kilometer in de bebouwde kom blijven rijden ook waar er een kleuter dreigt over te steken. „Er stond toch een 50-bord?” In dat opzicht zijn wij bezig in veel sectoren een gevaarlijke grens te naderen. Vooral in de zorgsector en het onderwijs wordt veel gemopperd over managers met hun rapportages en over ministeries van wie niets mag en van alles moet. Maar veel van die mopperaars vinden het eigenlijk wel goed dat ze een ander de schuld van hun ongemak kunnen geven. Dan hoeven ze niet rechtop te gaan staan en tegen hun managers te zeggen dat ze beter werk kunnen leveren als die de verkeersborden in hun organisaties weghalen. In de loop van vele jaren hebben we een hele generatie regelgehoorzamers en lijsteninvullers gedresseerd, en nog steeds wordt op veel plekken de schroef steeds verder aangedraaid. Behalve in Drachten. Het was een moedige daad, de borden daar weg te halen. Maar Kwaliteit kwam terug toen zij werd uitgenodigd, met oogcontact en al. Drachten is nu een betere gemeente dan zij was.

Johan Schaberg in zijn column (NRC Handelsblad zaterdag 17 maart 2007)

Een andere inleiding – Wouter Bos. Niet alles is in modellen te vatten

Op dinsdag 2 oktober 2007 publiceerde De Volkskrant onder de titel ‘Niet alles is in modellen te vatten’ een bijdrage van Wouter Bos, voorman van de PvdA en minister van financiën. Uit dat stuk enkele alinea’s die nauw aansluiten bij de reeks lezingen.

Robert Kennedy zei dat economische cijfers zoals het bruto binnenlands product ‘niets zeggen over de gezondheid van onze kinderen, over hun scholen, of over hoeveel plezier ze hebben bij het spelen. Ze gaan niet over de schoonheid van onze poëzie, de kracht van onze huwelijken, de wijsheid tijdens het publieke debat of de integriteit van onze ambtenaren. De cijfers tonen onze moed niet, noch onze wijsheid of inzet. Ze zeggen niets over wat het leven de moeite maakt.’

Nederland heeft een prachtige traditie op het gebied van economische modelbouw. Met Nobelprijswinnaar Jan Tinbergen als grondlegger van het Centraal Planbureau (CPB) als voornaamste erfgenaam zijn we internationaal toonaangevend in het planmatig benaderen van allerlei financieel economische vraagstukken.

Maar wie geen rekening houdt met de woorden van Robert Kennedy, loopt het gevaar in vele sloten tegelijk te lopen. Modellen verbeelden immers per definitie maar een deel van de werkelijkheid. Het gevaar ontstaat dan al snel dat de discussie wordt gedomineerd  door onderwerpen die in modellen zijn te gieten; dat zijn niet noodzakelijk de onderwerpen die het meest relevant zijn. ()

Allereerst draait het in die modellen om een relatief smal welvaartsbegrip. Het Bruto Nationaal Product staat centraal, niet de hoeveelheid broeikasgassen in de atmosfeer , niet de kwaliteit van het onderwijs, niet de gettovorming in de steden. Maar elke econoom weet ook dat deze zaken voor burgers meetellen in wat economen het ‘brede welvaartsbegrip’ noemen. Ze zijn alleen wat moeilijker in modellen te vatten.

Een tweede beperking betreft de veronderstelling dat elke euro die een burger zelf uitgeeft tot meer welvaart leidt dan een euro die via belastingen of premies wordt uitgegeven. Dus: hoe minder een regering uit geeft aan bijvoorbeeld onderwijs, hoe beter voor de economische groei. Daar valt voor de korte termijn nog wel iets voor te zeggen, maar het is op de lange termijn natuurlijk een onhoudbare stelling. ()

Een derde beperking zien we terug in de zogeheten vergrijzingssommen. In deze modellen wordt vooruitgekeken naar de extra kosten die een vergrijzende bevolking met zich mee brengt en worden verschillende opties belicht waarmee die kosten in de hand gehouden kunnen worden. Daar is op zich helemaal niets mis mee. Maar voor je het weet vat het idee post dat vergrijzing de enige lange termijnbedreiging van de overheidsfinanciën is. En dat is natuurlijk onzin. Als we niets doen aan het klimaat, aan de kwaliteit van ons onderwijs of aan de stagnerende integratie en participatie bij etnische minderheden, betalen we daar in de toekomst een vele hogere prijs voor dan als we die problemen nu aan zouden pakken. ()

De schijnnauwkeurigheid van een modelwerkelijkheid met veel cijfers achter de komma mag nooit een reden zijn om het gezond verstand uit te schakelen. Better roughly right than exactly wrong.

Wouter Bos in De Volkskrant van dinsdag 2 oktober 2007

Bos breekt met het gangbare marktdenken

Twee dagen na de publicatie van het artikel van Wouter Bos publiceerde De Volkskrant een bijdrage van Arnold Heertje.

De kwalitatieve kanten van het bestaan kunnen niet in cijfers worden uitgedrukt. Toch moeten ze deel uitmaken van de besluitvorming, meent Arnold Heertje.

De beschouwing van Wouter Bos markeert een trendbreuk in het economisch denken en de economische politiek in Nederland. De eenzijdige oriëntatie op het calculeerbare deel van de maatschappelijke werkelijkheid, veelal vertaald in financiële transacties en allocaties via de markt, wordt door hem terecht aan de kaak gesteld. Zodoende vallen immers alle kwalitatieve zaken buiten de aandacht van beleidsmakers.

Componenten van de kwaliteit van het bestaan die van de tafel van integrale, maatschappelijke besluitvorming vallen zijn: het behoud van natuur, open ruimte, milieu en cultuur, ongebreideld onderwijs, fundamenteel onderzoek, plezier in het werk en leefbare wijken in de grote steden. 

Het verwaarlozen van deze niet-calculeerbare kanten van de werkelijkheid behelst ene verschraling die theoretisch ongefundeerd is en beleidsmatig een maatschappelijke tijdbom herbergt. Bos zet zich af tegen de huidige uitwerking van de modelmatige werkwijze van het Centraal Planbureau (CPB). Ik kan hem daarin volgen. Anders dan zijn voorgangers beperkt de directeur van het CPB, Coen Teulings, de kern van de economie tot markttransacties.

Deze zienswijze houdt in dat economische bedrijvigheid die ontspruit aan het handelen van de overheid, het optreden van milieugroepen of aan hoeders van de cultuur, buiten het gezichtsveld van deze enge opvatting van economie valt. Bovendien wortelt in deze aanpak de insnoering van welvaart tot in prijzen uitgedrukte resultaten van markttransacties. Macro-economisch weerspiegeld in het bruto binnenlands product en micro-economisch in behoeftebevrediging die consumenten ontlenen ana geprijsde goederen.

De burgers leven echter niet alleen bij de gratie van boter, kaas en eieren. Hun behoeftebevrediging krijgt ook gestalte door de kwaliteit van de economische ontwikkeling, de ruimtelijke inrichting van het land, van het onderwijs, van de lucht en van de kwaliteit van de werkgelegenheid. Daarom gaat robuuste economische groei in kwantitatieve zin gepaard met ontevredenheid en gevoelens van onbehagen. Dat de betekenis van deze kwalitatieve zaken van de economische en maatschappelijke dynamiek voor de welvaart van de burgers niet in cijfers of rendement kan worden uitgedrukt, is geen vrijbrief voor hun verwijdering uit de besluitvorming. Aan de kostenkant geldt dat voor het verwezenlijken van de nodige kwaliteitsslag niet kan worden volstaan met financiële offers.

De welvaart is niet exclusief gekoppeld aan een concrete, stoffelijke uitwerking, zoals een stroom consumptiegoederen, doch betreft alle zaken die om de gunst van het publiek wedijveren van schone lucht, het Groene Hart en het Couperushuis in Den Haag tot beter onderwijs en rollators. Het begrip is formeel, omdat er alles toe behoort wat er geacht wordt toe te behoren. Het begrip is tegelijk subjectief, omdat het wordt beheerst door de persoonlijke opvattingen van de burgers omtrent hun behoeftebevrediging.

De praktische betekenis van deze inzichten is dat het domein van economische afwegingen niet is beperkt tot het financieel calculeerbare of tot monetaire kosten-batenanalyses. Het omvat evenzeer de kwalitatieve dimensie van al ons handelen. Een kwaliteitsbeleid zoals Bos dat beoogt, vergt een publiek investeringsprogramma in allerlei sectoren, zonder een financiële opbrengst als oogmerk te postuleren. Investeringen in fundamenteel onderzoek en onderwijs beogen het voorzien in de behoefte van burgers en samenleving aan kennis om de kennis. Een prijzenswaardig oogmerk, waaraan het beschikbaar inkomen van verhandelbare goederen en het ontvangen van hogere inkomens door scholing, ondergeschikt is.

Deze onderschikking is in een dynamische, innovatieve economie een kansrijker waarborg voor houdbare overheidsfinanciën dan het reduceren van onze publieke investeringen tot projecten met een voorzienbaar en calculeerbaar financieel rendement en dan het herleiden van de vergrijzing tot een kostenpost.

Houdbare overheidsfinanciën zijn de uitkomst en niet de doelstelling van een samenleving die investeert in duurzaamheid, onderwijs en sociale samenhang. Aan Bos’ roep om aandacht voor kwaliteit in het economische beleid kan het CPB zich niet onttrekken.

Arnold Heertje op de opiniepagina van De Volkskrant, donderdag 4 oktober 2007 

Markt en ziel (van de wetenschap) 

Frits van Oostrom, president van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen en voorzitter van de club die ons dé canon met de vijftig vensters op de geschiedenis bracht, deed in een interview in Intermediair van vrijdag 28 september 2007 enkele uitspraken die perfect aansluiten bij de reeks lezingen.

Vraag: In uw jaarrede Markt en Ziel pleit u voor herwaardering van de ziel in de wetenschap. U stelt dat de universiteiten en onderzoeksinstellingen in Nederland te veel zijn geïnfiltreerd door het marktdenken. Wat heeft u daarop tegen?

‘Het marktdenken heeft de wetenschap veel goeds gebracht. In de jaren zestig en zeventig waren universiteiten in zichzelf gekeerd. Maar de universiteiten en onderzoeksinstellingen zijn lelijk doorgeslagen in het marktdenken. En dat levert spanningen op. Het heeft geleid tot verheerlijking van het getal, liefst het grote en het groeiende: wat niet telbaar is, telt niet. En er bestaat soms een nauwelijks gezond te noemen invloed van de farmaceutische industrie op de geneeskunde. Internationaal onderzoek toont aan dat resultaten van commercieel gesponsord medisch onderzoek significant positiever zijn geformuleerd dan die van onafhankelijk onderzoek.

Vraag: En dat is de schuld van de markt?

De markt doet zijn werk: penetreren expanderen. De wetenschappers en hun bestuurders moeten de hand in eigen boezem steken. Die moeten meer ruggengraat tonen, en bij de ziel van de wetenschap blijven. Maar soms zijn ze zo geïmponeerd door het grote geld, willen ze er zo graag bij horen, dat ze buigen en zwichten.

Vraag: maar is dat niet wat al te makkelijk gezegd? De overheid bezuinigt al jaren op universiteiten en stelt samenwerking met de markt vaak verplicht als voorwaardelijke financiering

Ja, daar waarschuw ik ook voor. Want de overheid is er natuurlijk niet alleen om het bedrijfsleven te dienen. Hetzelfde geldt voor de universiteiten. Die moeten hun vrijheid blijven waarborgen en zelf hun vragen blijven stellen.

Vraag: Bedrijven vinden dat de universiteiten juist veel te weinig commercieel opereren. Universiteiten hebben veel hoogwaardige kennis in huis, ze halen veel patenten binnen, maar er komen weinig succesvolle bedrijven uit voort

Het bedrijfsleven heeft in de jaren tachtig hele onderzoekslaboratoria wegbezuinigd en veel geld geïnvesteerd in marketing. Pas later kwamen ze van een koude kermis thuis: ze hadden geen producten om advertenties voor te maken. Nu proberen ze de kennis terug te vinden bij de universiteiten. Maar het zou ook goed zijn als bedrijven weer zelf onderzoek gingen doen.

Vraag: Hoe kunnen de wetenschappelijke instituten in Nederland dichter bij hun ziel blijven?

Het is de hoogste tijd dat de wetenschap stopt met het naäpen van het bedrijfsleven. Want daarmee ontken je de unieke kwaliteiten van de eigen sector. Wetenschap werkt niet zoals de markt en heeft meer weg van sport of zelfs kunst. Dus probeer niet alles uit te drukken in economische termen of productiecijfers – en heb oog voor de lange termijn. Echte innovatie is geen kwestie van strooigoed, maar van het schappen van een goed klimaat en dat jarenlang volhouden. De basis voor het hoge niveay van de astronomie in Nederland heeft een geschiedenis van bijna honderd jaar.

() Echte innovatie komt van creatieve, dwarse individuen. je moet talent spotten en die financieel steunen.

Tekst van Astrid Smit. Interview in Intermediair van vrijdag 28 september 2007 met Frits van Oostrom 

Zondag 18 november – de 1e lezing

Arnold Heertje – Onmetelijke kwaliteit in de échte economie


“In mijn perspectief van de economische kosmos zijn arbeid en natuur, naast productiefactoren, ook consumptiegoederen. () De denkfout [van een aantal moderne economen] vloeit voort uit het misverstand dat economie is beperkt tot de verzameling financiële transacties”.

Arnold Heertje (1934) is econoom, publicist, docent en columnist. Hij was vijfendertig jaar lang hoogleraar staathuishoudkunde aan de juridische faculteit van de Universiteit van Amsterdam.

Iedereen die op zondag 18 november de lezing bezoekt krijgt na afloop van de lezing gratis een exemplaar van Echte economie : een verhandeling over schaarste en over het geloof in leermeesters en lernen. Een boekje van circa 150 pagina’s dat Arnold Heertje in 2006 schreef voor het Thijmgenootschap en ideeën bevat die tijdens de lezing ook aan bod komen.

Zondag 16 december – de 2e lezing

Jaap Dirkmaat – Onmetelijke kwaliteit in het Nederlandse cultuurlandschap


“Ze [de Nederlanders] gaan massaal naar het buitenland en van Nederland weten ze niks. Als ze hier zouden rondkijken dan zouden ze wijzer worden en verantwoordelijkheid dragen voor hun leefomgeving. De meesten hebben in Zuid-Limburg alleen Valkenburg gezien. Mooie plekjes noemen ze on-Nederlands mooi, het lijkt het buitenland wel! () Je kunt ook een wereldburger zijn en je cultuur en tradities koesteren”.

Jaap Dirkmaat (1958) is een Nederlands natuurbeschermer. Hij was vele jaren de voorzitter van de vereniging Das & Boom. Momenteel is hij directeur van de Vereniging Nederlands Cultuurlandschap.Tevens is hij columnist van Milieudefensie Magazine en het eigen verenigingsblad. 


Zondag 17 februari – de 3e lezing

Willem Hoogendijk – Onmetelijke kwaliteit in zinvolle arbeid

“Kan de huidige groei-economie beschreven worden als een vliegtuig dat moet doorvliegen om niet te verongelukken, de andere economie zou eerder een helikopter moeten worden waarmee we vooruit kunnen, maar ook, indien nodig, achteruit of pas op de plaats kunnen maken. () Nu is het tijd voor een Plan van de Zinnige Arbeid dat een aanzet moet geven tot meer sociale warmte en rechtvaardigheid, ecologische oftewel economische wijsheid en een zinvol bestaan, rijk aan cultuur ook”.

Willem Hoogendijk (1932) is  econoom en milieuactivist van het eerste uur; actief binnen de Actie Strohalm, adviseur en beleidsmedewerker van de Stichting Milieu Educatie en bestuurslid van de Stichting Aarde.

Zondag 16 maart – de 4e lezing

Richard Engelfriet & Herman de Regt  – Luister niet meer naar het volk! : hoe Nederland verzuimt onmetelijke kwaliteit te benutten


“Ons idee is hier: omdat burgers voor hun veiligheid en welzijn in feite zijn overgeleverd aan de politiek, moeten de politici (1) heldere keuzes presenteren, (2) niet luisteren naar het volk maar naar de experts, (3) hun rug recht houden en (4) de consequenties van de stem van de kiezer aanvaarden.”

Richard Engelfriet (1977), studeerde Arbeid- en Sociale Zekerheidswetenschappen aan de Universiteit van Tilburg. Thans is hij zelfstandig ondernemer en verzorgt communicatietrainingen. Samen met wetenschapsfilosoof Herman de Regt (Oss, 1963) schreef hij Verkeerd Verbonden! 


Zondag 20 april – een muzikale uitsmijter

Mondo Leone – Onmetelijke kwaliteit in liedjes en verhalen


Door omstandigheden gaat het geplande optreden van Joop Visser en zijn compagnon Jessica niet door. 

Gelukkig was Leon Giesen kort nadat Joop Visser afhaakte bereid het optreden op 20 april te verzorgen. Leon Giesen is een Limburgse jongen (1962) die op vele terreinen actief is: filmer, muzikant en verhalenverteller. Die drie disciplines komen samen in zijn theaterprogramma’s die hij brengt onder de naam Mondo Leone, oftewel de Wereld van Leon. 

“Zijn wereld is op zich een heel gewone, een beetje zoals dat van ons allemaal. Wat Mondo Leone echter bijzonder maakt is de manier waarop er naar deze wereld gekeken wordt. Aan de hand van kleine observaties en gedachtespinsels neemt muzikant, filmmaker en verhalenverteller Leon Giesen je mee zijn wereld in, waar verwondering en verbijzondering hoogtij viert.”

Donderdag 9 februari 2008 brengt hij in De Lievekamp zijn programma Rad van avontuur. In De Groene engel zal hij op zondag 20 april een soort greatest hits programma brengen onder de titel

Onmetelijke kwaliteit in liedjes en verhalen

 Uit zijn repertoire zal hij liedjes en teksten selecteren die aansluiten op het thema van de reeks lezingen. Op speciaal verzoek zal hij zeker ook het nummer Zinloze liefde brengen.

Mondo Leone Greatest hits: “Mondo Leone is een verrassende en vrolijkmakende totaalervaring. Met gebruikmaking van alle middelen die hem als muzikant en filmmaker ter beschikking staan, neemt hij je mee, zijn wereld (Mondo Leone) in. Het resultaat is een bonte mengeling van verhalen en gedachtes, korte films, livemuziek en liedjes. Mensen zeggen vaak dat ze Mondo Leone ontwapenend eerlijk, grappig en ontroerend vinden. Waar Mondo Leone ook gespeeld heeft, van The Big Apple tot Zundert, nog nooit is hij na afloop iemand tegengekomen die in één zin kon zeggen wat het nou precies is wat hij doet. Ontdek en ervaar het zelf!”


Zinloze liefde

Ik had er laatst echt zin in,
een avondje hangen voor de buis,
lekker thuis, met de bips op de bank en chips en drank onder handbereik,
mmm, ja, je weet wel hoe dat gaat.
Maar er was weer eens niks op, je weet wel hoe dat gaat,
ik kreeg alleen maar rommel en ruis.
Ik werd niet geraakt en niet vermaakt,
ik werd eigenlijk niks, behalve kwaad.

En in plaats van dat ik hem uitzette,
zette dat mij aan het denken. Van:
Eigen schuld en dikke bult, het ligt echt aan jou en mij.
Want wij krijgen wat we geven in dit leven en als wij nou niet meer liefde schenken.
Dan verdienen we dit:
Deze shit, is de spiegel van de maatschappij.

Liefdeloosheid is de ziekte van deze tijd.
Of is het zo oud als de mensheid?

Ben ik nou gek of klopt er gewoon iets niet aan de manier waarop wij leven.
Aan deze wereld waarin winstbejag sinds jaar en dag met stip op nummer één staat.
Waarin iedereen uiteindelijk dus méér wil krijgen dan wil geven.
Maar je voor niks (ja dat weer wel) door een klootzak doodgetrapt wordt op straat:

Liefdeloosheid…

Ik hoor je denken: Ja ja ja.
Weg met die vinger! Genoeg gemopperd.
Ja ja ja. De schuld van de maatschappij en het grote geld.
Ja ja ja. Hoog tijd dat er een oplossing wordt geopperd.
Een antwoord op die liefdeloosheid en dat zinloze geweld.

Van de cd: Nieuwe liedjes (V2 2006)

Toevallig?

In de week dat Joop Visser afzegde en vervolgens Leon Giesen werd benaderd, verscheen de derde cd van Mondo Leone. Die cd verscheen op zijn eigen MonDoLaLa label en heeft als titel Open deuren naar geluk.

Die titel, Open deuren naar geluk, past perfect binnen de reeks Onmetelijke kwaliteit. Het lijkt zo voor de hand liggend – kwaliteit nastreven als doel in het leven, gelukkig worden – maar o zo verdomd moeilijk. Je realiseren dat geluk juist in het alledaagse, in de kleine dingen zitten. Elf liedjes waarin dat “kleine”  wordt bezongen. Het kleine dat vol kwaliteit zit. Als je er tenminste open voor staat.

In het boekje betoont Leon Giesen eer aan elf artiesten die voor hem belangrijk zijn. Een brede smaak. Hieronder staan ze alle elf, vergezeld van de toevoeging van Leon en kunt u nagaan of het bewuste song voorkomt uit een cd in de collectie van BasisBibliotheek Maasland. U mist de tekeningen uit het boekje. De cd kunt u via de website van Mondo Leone bestellen of in elke fatsoenlijke platenzaak. Maar – o onmetelijke kwaliteit – die zijn door alle illegale downloaders naar de filistijnen geholpen.

Het wonderbaarlijke leven van de Thunderbolt Kid - Bill Bryson

Trots op verscheidenheid

Bill Bryson over de jaren vijftig in zijn geboortestad Des Moines. Een citaat uit het eerste hoofdstuk

Nadien hoefde mijn moeder alleen maar te zeggen dat ze nog iets lekkers in een pot in de koelkast had, waarop mijn vader zich plotseling geroepen voelde ons mee te nemen naar Bishop, een cafetaria in het centrum, wat de best mogelijke uitkomst was, want Bishop was het fijnste restaurant van de wereld.

Alles was er verrukkelijk: het eten, het sobere maar smaakvolle interieur, de moederlijke serveersters in hun grijze uniform die je dienblad voor jou naar een tafel brachten en gaarne een nieuwe vork voor je haalde als de reeds verstrekte je niet beviel. Op iedere tafel stond een lampje dat je kon aanknippen als je bediend wilde worden, zodat je niet reikhalzend hoefde rond te turen om een voorbijkomende serveerster aan te houden. Je knipte gewoon je eigen lichtje aan en even later kwam er een serveerster langs om te kijken waarmee ze je kon helpen. Is dat geen fantastisch idee?

De toiletten bij Bishop hadden de enige atoom-wc’s ter wereld, althans de enige die ik ooit ben tegengekomen. Als je doortrok ging de bril automatisch omhoog en verdween hij in een brilvormige uitsparing in de muur, waar hij gedompeld werd in een paars licht dat warm, hygiënisch, wetenschappelijk verantwoord zinderde, waarna hij zachtjes weer naar beneden kwam, smetteloos schoon, prettig verwarmd en bijna pulserend van de nucleaire warmtestraling. God mag weten hoeveel inwoners van Iowa in de loop van de jaren vijftig en zestig gestorven zijn aan onverklaarbare gevallen van kontkanker, maar het was iedere verschrompelde bil beslist waard. Gasten van buiten de stad namen we mee naar de toiletten van Bishop om ze de atoom-wc’s te tonen en allemaal beaamden ze dat dit de beste waren die ze ooit hadden gezien.

Maar ja, in de jaren vijftig waren de meeste dingen in Des Moines nu eenmaal de beste in hun soort. We hadden in het Toddle House de sappigste, meest tongstrelende slagroomtaart met bananenvulling, en mij is verteld dat hetzelfde gezegd kan worden van de kwarktaart bij restaurant Johnny and Kay, howel mijn vader te weinig kaas had gegeten van kwaliteit en veel te voorzichtig met zijn geld omsprong om ons ooit mee uit te nemen naar die voorpost van geraffineerde kookkunst op Fleur Drive. We hadden de heerlijkste fel neonkleurige ijssoorten bij Reed, een ijssalon van een coole luxe in de buurt van het Ashworth-zwembad (op zich al het fraaiste, elegantste openbare zwembad ter wereld, met de slankste, meest gebruinde vrouwelijke badmeesters( in Greenwood Park (beste tennisbanen, fraaist aangelegde vijver, aantrekkelijkste lanen). Van het Ashworth-zwembad door Greenwood Park naar huis rijden onder een wriemelend groen bladerdek, nog lekker naar chloor geurend en wetend dat je straks je gezicht in drie mierzoete ijsbolletjes van Reed zult begraven, is het heerlijkste gevoel van welbehagen dat een mens kan hebben.

() Hoewel … Wie kon eigenlijk echt zeggen dat ze de beste in hun soort waren? Om dat te kunnen weten had je duizenden andere stadjes en steden moeten bezoeken en al hun ijssoorten en chocoladetaarten enzovoorts moeten proeven, omdat toen elke plaats anders was. Dat was de glorie van het leven in een wereld die nog grotendeels vrij van mondiale ketens was. Iedere gemeenschap was bijzonder en nergens was het hetzelfde als elders. En mochten onze commerciële ondernemingen in Des Moines niet de beste zijn geweest, dan waren ze altijd nog de onze. Op z’n minst hadden ze allemaal wel iets dat ze interessant en anders maakte. (En ze waren de beste.)

Uit: Het wonderbaarlijke leven van de Thunderbolt Kid van Bill Bryson (Atlas, 2007) 

Het gelukkigste jaar was 1957

In het voorlaatste hoofdstuk van Het wonderbaarlijke leven van de Thunderbolt kid beschrijft Bill Bryson dat gelukkig zijn niet afhangt van “dingen”

Volgens opiniepeilingen van onderzoeksbureau Gallup was 1957 het gelukkigste jaar in de geschiedenis van de Verenigde Staten van Amerika. ()

Mensen waren rijker dan ooit tevoren, maar op de een of ander manier leek het leven lang niet zo leuk meer. De economie was een niet te stoppen machine geworden: het bruto nationaal product steeg in dat decennium met 40 procent, van ongeveer 330 miljard in 1950 tot bijna 500 miljard tien jaar later, waarna het in de zes daaropvolgende jaren nog eens met een derde steeg , tot 658 miljard dollar. Maar wat eens een bron van opperste zaligheid was geweest kreeg nu heel geleidelijk een merkwaardig onbevredigend karakter. Mensen begonnen te ontdekken dat het zalige consumentisme een wereld is van verminderde meeropbrengsten.

Aan het eind van de jaren vijftig hadden de meeste mensen, en vooral degenen die tot de middenklasse behoorden, zo’n beetje alles waar ze ooit van gedroomd hadden, en daarom konden ze met hun rijkdom allengs niet veel anders meer doen dan meerdere en grotere versies kopen van dingen die ze niet echt nodig hadden: tweede auto’s, gemotoriseerde grasmaaiers, tweemaal zo brede koelkasten, hifi-installaties met grotere speakers en meer knoppen om mee te spelen, extra telefoons en televisietoestellen, huistelefoons, gasbarbecues, keukensnufjes, sneeuwblazers – noem maar op. Meer dingen hebben hield natuurlijk ook in dat je leven ingewikkelder werd: meer lopende kosten, meer dingen waarop je moest letten, meer dingen om schoon te maken, meer dingen die kapot konden gaan. Vrouwen gingen steeds meer buiten de deur werken om de hele onderneming draaiende te houden. Algauw zaten miljoenen mensen opgesloten in een spiraal waarin ze steeds harder moesten werken om werkbesparende apparaten te kunnen kopen die ze niet nodig zouden hebben als ze om te beginnen niet zo hard gewerkt hadden.

Begin jaren zestig produceerde de doorsnee-Amerikaan tweemaal zoveel als vijftien jaar voordien. In theorie konden mensen het zich nu zelfs veroorloven om vier uur per dag te werken, of tweeënhalve dag per week, of zes maanden per jaar, en nog steeds dezelfde hoge levensstandaard handhaven die mensen in 1950 hadden, toen het leven al behoorlijk goed was, en in ieder geval veel minder gestresst en gejaagd. In plaats daarvan zetten wij Amerikanen vrijwel als enige inwoners van een welvarend industrieland onze productiviteitsgroei niet om in extra vrije tijd. In plaats daarvan besloten we te werken en te kopen en te hebben.

Uit: Het wonderbaarlijke leven van de Thunderbolt Kid van Bill Bryson (Atlas, 2007)

Red de laatste Ruisdael 

Jarenlang verzorgde Martin Sommer in De Volkskrant de rubriek Gemengde berichten. Op 5 juli 2007 legde hij voor de zoveelste keer binnen het kader van deze rubriek de zere vinger op het gebrek aan kwaliteit. Dit keer ging hij in op ons landschap, maar het had ook de zorg, het onderwijs, de politiek of iets anders kunnen zijn.

Red de laatste Ruisdael

Bestuurders bezweren om het hardst dat ze zich inzetten voor het historische Hollandse landschap. Behalve als het even niet uitkomt. Slot van de rubriek Gemengde berichten.

Nu kun je Haarlem nog zien zoals in de 17e eeuw. Zoals Jacob van Ruisdael het zag, vanaf de bleek in Overveen.

Er zijn nog een paar plekken waar je vanaf de duinrand die historische sensatie hebt – zo liepen ze ooit naar de Oude Bavo waarvan je de klokken hoort in de verte.

Dat uitzicht is binnenkort verleden tijd. Gisteren liet gedeputeerde Albert Moens van de provincie Noord-Holland weten dat er gebouwd mag worden. Het gaat maar om twintig hectare, een minigebiedje. De afspraak was dat de provincie de tuinders die er nu nog bollen kweken, zou uitkopen. Tien jaar is er aan het bestemmingsplan gewerkt, het zou natuur worden, de nota’s tuimelden over elkaar. Het college van gedeputerden trad onlangs aan met de belofte zich in te zetten voor het karakteristieke Noord-Hollandse landschap.

Toen kwam gedeputeerde Moens, die trouwens van Groen-Links is – en we hebben in de persoon van Harry Borghouts ook al een GroenLinkse commissaris van de Koningin. Einde Ruisdael, de provincie wil er haar goeie geld niet meer in steken, aangezien die postzegel grond misschien wel 2,5 miljoen gaat kosten. Dat is een argument van niks, sinds we weten dat de provincies dankzij hun aandelen in de energiebedrijven steenrijk zijn. Moens wil een grondeigenaar die ‘een woninkje’ op zijn bouwland wil zetten, niet tegenhouden. Schattig. Maar hij wet donders goed dat de druk op dit stuk grond zo groot is dat projectontwikkelaars er al jaren watertandend omheen draaien.

Ach, een doorkijkje op Haarlem minder, is dat zo erg dan? Op de eeuwigheid niet. Maar wat ons te wachten staat, werd onlangs beschreven door landschapsarchitect Adriaan Geuze. Wie, zoals hij, in Rotterdam woont, moet een half uur in de auto om een grasspriet te zien. Het open Hollandse landschap is in Zuid-Holland verruild voor geluidsschermen, vinexwijken, woonboulevards en bedrijventerreinen, naar keuze doorsneden door de hsl of de Betuwelijn. Noord-Holland gaat dezelfde kant op. Elke dag wordt er open land ter grootte van een stuk of wat voetbalvelden geoofferd aan de vooruitgang. Als dat allemaal democratisch en open en bloot was besloten zou ik me er morrend bij neerleggen. 

Wat zo te denken geeft, en daarom is de toestand in Haarlem exemplarisch, is dat het barst van de voortreffelijke voornemens en prachtige afspraken, terwijl de praktijk anders is. Je hebt de gemeeente, de provincie, het Noordvleugelgenootschap, een werkgroep Metropolitaan landschap, een onafhankelijke provinciale functionaris voor de ruimtelijke kwaliteit, een horde natuurfederaties, het ministerie uiteraard en dan vergeet ik best nog een en ander.

Honderden bestuurders, en allemaal hebben ze nota’s afgescheiden over het ’traditionele landschap dat een onmiskenbare bijdrage levert aan het internationaal concurrerend vermogen van de regio’ (Metropolitane werkgroep), dat er ‘alleen binnen de bestaande contouren gebouwd mag worden (Noordvleugeloverleg), of dat ‘cultuurhistorische landschapselementen moeten worden hersteld’ (regeerakkoord). En aan het eind van de dag zijn we weer twintig hectare cultuurlandschap kwijt.

Als de zaken zo gaan, moeten politici niet raar opkijken wanneer hun onderdanen zich alleen nog cynisch uitlaten over het openbaar bestuur. Ik heb geprobeerd me in te leven in gedeputeerde Moens. Waarom is het zo onoverkomelijk die twintig hectare te beschermen? Klaartje Peters schrijft in Het opgeblazen bestuur over de ambities van het provinciehuis. Provinciale bestuurders willen ergens een stempel op zetten. Dus minimaal een weg, een vrije busbaan, of een tunnel onder de stad. Twintig hectare gras is te mager voor de man wiens partij het hele klimaat wil redden.

Ruim drie jaar heb ik de Gemengde Berichten geschreven, niet boven op het nieuws, maar half eronder. Dit Haarlems verhaaltje is een mooi voorbeeld van wat ik tegenkwam. Of het in de prachtwijken, in de jeugdzorg of in het onderwijs was – de rapportenstapel was torenhoog, de vergezichten stevig in de partijprogramma’s verankerd. Maar dan kwamen de slonzige praktijk, het kortetermijndenken, de voldongenfeiten-politiek, en uiteindelijk de virtuoze redeneringen als de beleidsdoelen niet werden gehaald. En niemand die er iets aan kon doen.

Ik heb met chagrijnig plezier voor u bericht uit de bestuurlijke frontlinie. Dat bestuur blijft zich in Noord-Holland inzetten voor duurzaam, ecologisch-historisch landschap. Alleen nu even niet.

Bron: Martin Sommer in De Volkskrant van 5 juli 2007 

Komt het beste bovendrijven?

Bas Haring snijdt in zijn recentste boek Voor een succesvol leven (Nijgh & Van Ditmat, 2007) zaken aan die onuitgesproken te maken hebben met kwaliteit. In het vierde hoofdstuk Komt het beste bovendrijven? heeft hij het over de kwaliteit van kauwgom.

P

K-kauwgom was prima kauwgom. Maar PK bestaat niet meer. Mijn vader kauwde het vroeger. Iedere morgen voor hij naar zijn werk fietste nam hij een PK-kauwgompje voor onderweg. Ik kreeg bijna nooit kauwgom van mijn vader. Hij vond dat je op school geen kauwgom mocht kauwen, en waarschijnlijk had hij daar gelijk in. Toch zaten er bij mij in de klas jongens die wel kauwgom kauwden. Geen PK-kauwgom maar kauwgom van het merk Sportlife. Ik vond het maar vreemd dat de jongens in mijn klas andere kauwgom kauwden dan mijn vader, en dat zal vermoedelijk de reden zijn dat het merk Sportlife me opviel.

Later is het merk me nog meer opgevallen. Vanwege de grote en opvallende reclames in kranten en tijdschriften. Nog weer later kwamen daar zelfs televisie- en bioscoopreclames bij. Dure reclames. Reclames met skiërs en snowboarders die per helicopter naar afgelegen bergtoppen vervoerd werden en dan stoer naar beneden gleden. Daar zetten ze hun dure zonnevrillen af en namen ze een kauwgompje.

Waar worden die helicopters, zonnebrillen en camerateams van betaald? vroeg ik mij af. Niet dat ik mij dit op mijn tiende bewust zat af te vragen, maar een onbestemd en vragend gevoel van ‘ik begrijp dit niet’ heb ik wel gehad vanaf het eerste moment dat ik een Sportlife-commercial zag.


Mochten de Sportife-commercials u niet bekend voorkomen dan kent u het merk vermoedelijk wel van de protserige verpakkingen vlak voor de kassa in de supermarkt; u kunt ze niet missen.  Terwijl de PK-kauwgom van mijn vader in een klein en onopvallende balkvormig pakje zat dat je gemakkelijk in je zak kon stoppen, zit Sportlife in een grote luxe doos met vooral lucht. De kauwgompjes zitten in een grote plastic strip waarin ieder kauwgompje apart verpakt is. Hoe kunnen de kosten voor die luxe verpakking en die dure reclames toch opgebracht worden? vroeg ik mij af. Het leek me dat een pakje Sportlife dan toch minstens tien gulden had moeten kosten. Maar Sportlife kostte 50 cent.

Tegenwoordig kost Sportlife zo’n 70 eurocent. Van die 70 eurocent is zo’n 11 cent belasting; gaat 20 cent naar de verkopende winkel en blijft zo’n 4 cent ober voor de producent van Sportlife. Eén pakje kauwgom van 13 gram (dat wegen die pakjes) kost ongeveer 5 cent aan grondstoffen: ongeveer de helft daarvan gaat naar de gom – kost zo’n 2 euro per kilo. Tel daar nog wat kosten bij voor een fabriek, personeel en het vervoer van kauwgom; dan blijft er zeker nog zo’n 30 cent beschikbaar voor reclame. Per pakje. Daar kunnen ze wel wat skiërs, helicopters en cameramensen van betalen.

Daar betaalt u dus voor. Als u Sportlife koopt, koopt u geen kauwgom maar reclame. En waarom koopt u Sportlife in plaats van andere kauwgom? Omdat u Sportlife kent van de reclame; of omdat Sportlife in van die grote verpakkingen zit die veel meer opvallen dan die kleine goedkope verpakkingen van PK. Een soort van vicieuze cirkel die u onnadenkend in stand houdt – mits u Sportlife kauwt: u betaalt voor de reclame, en dat doet u … vanwege de reclame.

Zo zorgt Sportlife ervoor dat het voortbestaat. In zekere zin spant het kauwgompje u voor zijn karretje. En aldus bestaat het nog. In tegenstelling tot PK dat al sinds een jaar of tien niet meer te vinden is in de supermarkt. ()

En dan nu de hamvraag: Is Sportlife beter dan PK? Het ging immers over het verschil tussen ‘goed zijn’ en ‘goed zijn in overleven’. Dat is niet zo’n gemakkelijke vraag: wanneer is het ene beter dan het andere? Mijn eerste reactie zou zijn: Natuurlijk is Sportlife niet beter dan PK. Het is juist andersom: die sympathieke, eerlijke en bescheiden PK was veel beter dan die protserige Sportlife! Maar die reactie is misschien wat kort door de bocht. Verstandiger en eenvoudiger is me af te vragen als wat het ene beter is dan het andere. Een auto is niet beter dan een pak waspoeder. Maar als vervoermiddel is een auto wel beter – zoals een pak waspoeder beter is om mee te wassen. Sporltife is in ieder geval beter in overleven. Omdat Sportlife vooralsnog overleeft en PK niet. Als overlever is Sportlife beter. Maar is Sportlife ook beter als kauwgom. Dat geloof ik niet. Kauwgom is er in eerste plaats om op te kauwen en daarin waren PK en Sportlife even goed. De reden dat Sportlife nog bestaat heeft niet zozeer te maken met de kwaliteit van Sportlife als kauwgom, maar met het feit dat Sportlife zichzelf beter aan de man weet te brengen. Via die dure reclames en opvallende verpakkingen. Dat is ook heus een kwaliteit, maar een andere kwaliteit dan ‘goede kauwgom zijn’. Sportlife had net zo goed haargel kunnen zijn: een spulletje dat door helicopters gedropte snowboarders onder aan de berg in hun haar smeren.

Als kauwgom is Sportlife niet beter dan PK, Maar er zijn nog meer vragen die je je kunt stellen: Voor wie is Sportlife beter dan PK? Nou, in ieder geval is Sportlife niet beter voor u. Als u Sportlife koopt, betaalt u voor iets waar u helemaal niet op zit te wachten. U wilt kauwgom, maar u betaalt voor snowboarders. Dat is niet goed voor u.

“U heeft geen gelijk,’ is me ooit toegeworpen door een reclameman. ‘Sportlife is helemaal geen kauwgom. Daar betalen mensen niet voor als ze Sportlife kopen. Mensen kopen een illusie. De illusie van snowboarden, besneeuwde bergen, helicopters en stoere zonnebrillen. En dat voor slechts 70 eurocent, Voor niet meer dan 70 eurocent hebben mensen het gevoel op skivakantie te zijn. Als illusie is Sportlife veel beter dan PK. Dat was saaie kauwgom zonder kraak of smaak.’

Daar zal die man best gelijk in hebben gehad. Sportlife is inderdaad een veel betere illusie dan PK. Maar bent u ook bereid voor die illusie te betalen? Denkt u in de rij van de supermarkt ‘Hee, laat ik een pakje kauwgom kopen’? Of denkt u ‘Laat ik 70 eurocent betalen voor een kortstondige en vage illusie op skivakantie te zijn? Persoonlijk heb ik weinig geld over voor illusies. En wanneer ik per ongeluk toch blijk te betalen voor een illusie, dan vind ik dat alleen maar erg jammer van het geld en sla mezelf voor m’n kop.

‘Ja maar,’ zou u kunnen zeggen, ‘economisch gezien is Sportlife toch echt wel beter dan PK-kauwgom. PK wordt immers niet meer verkocht en Sportlife is een groot succes.’ Daar heeft u dan gelijk in. Binenn het systeem van de economie – het mechanisme waarin consumenten kopen; producenten produceren; reclamemensen reclame maken enzovoorts – is Sportlife in ieder geval beter in overleven dan PK. Als onderdeel van de economie is Sportlife beter dan PK. Maar dat betekent toch niet dat Sportlife ook betere kauwgom is?

Een lang citaat uit het vierde hoofdstuk Komt het beste bovendrijven? van het boek Voor een succesvol leven van Bas Haring (2007) (pagina 33-36) 

Succesvolle lezingencyclus gaat derde achtereenvolgende jaar in

door Wouter ter Haar

Vrijdag 22 juni 2007 – OSS – De lezingenserie die door de Osse openbare bibliotheek in samenwerking met de Groene Engel en het Brabants Dagblad wordt georganiseerd, gaat komend najaar het derde (=vierde) seizoen in. De lezingen worden drukbezocht. Volgens Hans van Duijnhoven van de bibliotheek in Oss gemiddeld door zo’n 200 tot 250 bezoekers.


“Het is duidelijk geworden dat deze lezingencyclus in een behoefte voorziet. Er is een flinke groep mensen die blijkbaar nog steeds geïnteresseerd is in de grote vragen in het leven. Mensen die op zoek zijn naar passende antwoorden.”

In het seizoen 2006-2007 hadden de lezingen als gemeenschappelijk thema: ‘de ontnuchteringsjaren’. Inleiders als Bas Heijne, Marijke Verbrugge, Maarten van Rossem en Ad Vingerhoets belichtten dat thema vanuit hun ‘eigen’ vakgebied, zoals onder meer het onderwijs, de multiculturele samenleving, gezondheid en het klimaat.


Het centrale thema voor de lezingenreeks in het seizoen 2007-2008 wordt ‘onmetelijke kwaliteit’. Volgens Hans van Duijnhoven is voor dat thema gekozen ‘omdat in dit rijke, welvarende en gelukkige land de kwaliteitsvraag nog maar door een enkeling wordt gesteld’. Van Duijnhoven: “We hebben het gevoel dat het ons aan niets ontbreekt. Maar het is nooit meer écht donker, we kennen geen echte horizon meer en zelfs de glimlach aan het bed van een bejaarde kost nog geld.”


De bekende econoom Arnold Heertje opent op 18 november de nieuwe reeks voor het seizoen 2007-2008. Hij gaat in op de onmetelijke kwaliteit in de échte economie. Jaap Dirkmaat, voorheen bekend van Das en Boom, stelt op 16 december de kwaliteit van het Nederlandse cultuurlandschap centraal. Op 16 maart stellen Richard Engelfriet en Herman de Regt dat je, als het kwaliteit betreft, niet naar het volk moet luisteren. Op 20 april komt zanger Joop Visser en voor 20 januari en 17 februari worden nog sprekers gezocht.
Zoals ook in de voorgaande jaargangen worden de lezingen gehouden in de grote zaal van cultuurpodium de Groene Engel in Oss. Dat gebeurt iedere keer op de derde zondagmiddag van de nieuwe maand. De lezingen beginnen om 14.00 uur en duren tot ongeveer 16.00 uur. Lezers van het Brabants Dagblad krijgen een korting op de toegangsprijs.

In bovenstaand artikel staan twee fouten: 1) het gaat om het vierde seizoen en b) het aantal bezoekers is lager dan de genoemde 200 tot 250 bezoekers per keer (hd)

Bron: Brabants Dagblad, editie Oss
Auteur: Wouter ter Haar
Datum: vrijdag 22 juni 2007

(dinsdag 8 september 2009)

Homepage Onmetelijke kwaliteit

Één reactie op “Onmetelijke kwaliteit”

Geef een reactie

Ontdek meer van Lezer van Stavast

Abonneer je nu om meer te lezen en toegang te krijgen tot het volledige archief.

Lees verder