Het vierde boek van Alkibiades van Ilja Leonard Pfeijffer heeft niet voor niets als titel De verovering van de wereld.

Alkibiades is als dit boek begint zo rond de dertig jaar oud, is al twee keer uitverkozen tot strateeg (zeg maar een soort generaal, met politieke invloed) maar nog steeds niet écht groot, beroemd noch gevreesd. Daar moet volgens de hyperambitieuze jongeman verandering in komen, en dus besluit hij om iets te doen waardoor zijn naam voor ‘eeuwig’ gevestigd zal worden.
Hij wil tijdens de Olympische Spelen in Olympia het koningsnummer – het wagenrennen – winnen. Daar slaagt hij in. Iedere burger mocht in die tijd zo veel vierspannen inzetten als hem goed dunkt; én zich financieel kan veroorloven.
Alkibiades schrijft maar liefst zeven teams in. Zijn opzet slaagt. Zijn vierspannen worden respectievelijk nummer een, drie en vier. Dit moet hem ontelbaar veel geld gekost hebben, maar zeker is dat vanaf dat moment ‘iedereen’ in Hellas en ver daarbuiten zijn naam kent.
In onderstaand fragment verantwoord Alkibiades zich als het ware voor het ‘verspillen’ van zoveel geld. Kort door de bocht vind hij dat rijke mensen een groot deel van hun vermogen moeten uitgeven aan zaken die op zich niet nodig zijn, maar wel iets toevoegen aan het algemene belang.
Denk in dit verband bijvoorbeeld aan het beeld van die jonge, donkere vrouw van Thomas J. Price die onlangs voor het Rotterdamse station werd geplaatst. Betaald door de steenrijke en mysterieuze familie Van de Vorm.
In onderstaand fragment verwijst Alkibiades impliciet ook naar Perikles, en hoeveel geld die voor ‘zijn’ Parthenon heeft weten los te krijgen.

De manier waarop zij laconiek de wereld beziet lijkt op de houding van Alkibiades:
“Ik ben voor niemand bang! Laat maar komen!”
Grandeur is een deugd. Spilzucht van welvaart ten bate van de luister van de stad is wat de grootste steden groot heeft gemaakt. Rijkdom kan een man verweten worden als hij zijn zilverlingen angstig verbergt voor begerige blikken, maar wie zijn fortuin royaal, kwistig en onbekrompen spendeert aan de praal, staatsie en roem van de stad, geeft blijk van vrijgevigheid, groothartigheid en klasse. Een man die in weelde leeft, heeft de plicht zich te buiten te gaan aan magnificentie en heerlijke grote werken en ik was er trots op dat ik mij met allure van die plicht gekweten had. Maar natuurlijk begreep ik dat de democratie niet de gewoonte heeft om de uitzonderlijkheid met dankbaarheid te bejegenen. Het volk vertoont de neiging om ruimhartigheid met hooghartigheid te verwarren en royaliteit te wantrouwen als een symbool van koninklijke ambities. Glorie wordt betaald met scheve ogen. Democratie is geïnstitutionaliseerde afgunst. (pagina 205-206)
Denk in dit verband ook aan een Bill Gates, die het voornemen heeft een groot deel van zijn vermogen weg te schenken aan goede doelen. Of aan Ingrid Robeijns, een Nederlandse filosoof/ethicus die een pleidooi houdt voor het stellen van een maximum aan het vermogen dat een rijk persoon maximaal mag bezitten.
In het najaar verschijnt Limitarisme : pleidooi tegen extreme rijkdom. Robeyns verzet zich als het ware tegen de grandeur die als het ware afstraalt van miljardairs die een schijntje van hun fortuin ‘weggeven’ voor het algemeen belang. Zij vindt dat de samenleving (beter: onze afgevaardigden) moet bepalen aan welk groot ding we wel of niet geld gaan besteden.
Alkibiades slaat een beetje door in het uitventen van ‘zijn’ overwinning. Hij laat bijvoorbeeld een overwinningslied schrijven door Euripides, en zichzelf op een schilderij afbeelden. Dat laatste was misschien, let op dat woord, een vergissing. Ook bevat dit fragment een variant op een zin die in het boek regelmatig voorbij komt.
Het paneel dat ik door Aristophon liet schilderen voor de Stoa van Peisanax, was misschien een vergissing. het was een meesterwerk, daar niet van. Hij had mij naakt als een heros geportretteerd in de schoot van de personificatie van Olympia, omspoeld door de Alpheios en de Bron van Piëra, terwijl de godinnen de Roem en Zege mijn golvende lange haren bekransten. Mijn gezicht was mooier dan dat van de godinnen. Geen man zal ooit een groot man zijn als hij niet ook een vrouw durft te zijn. Aristophon had dat begrepen. Het schilderij veroorzaakte nogal wat ophef.
()
Na een paar dagen heb ik het paneel weg laten halen. Het heeft in mijn huis gestaan, totdat alles daar werd geconfisqueerd. Waar het nu is, weet ik niet. Ik heb het nooit meer teruggezien. (pagina 207)
Met ‘Waar het nu is, weet ik niet. Ik heb het nooit meer teruggezien’ preludeert hij op zijn einde. Dat doet hij in zijn memoires regelmatig, alhoewel hij terwijl hij deze woorden in zijn schuilplaats in Melissa schrijft niet kan weten dat hij korte tijd later ter dood zal worden gebracht.
In dit boek zien we Alkibiades in actie als onderhandelaar én generaal. In beide rollen is hij onverbiddelijk en amper bereid tot compromissen. Op zeker moment laat hij zijn ogen vallen op een van de laatste eilanden in de Egeïsche zee die nog niet onder het gezag van Athene vallen: Melos.
Nadat een deel van zijn leger het eiland als het ware al bezet heeft worden diplomaten van Melos uitgenodigd om te komen ‘onderhandelen’ over hun overgave. Het lijkt op het verhaal van de olifant en de muis die samen lekker stampen; maar niet echt.
Onderstaande flarden uit dit ‘gesprek’ geven een beeld van die tijd; én de onze. Athene vond het in die tijd volstrekt normaal dat zij als de bovenliggende partij recht hadden op kleinere, zwakkere partijen.
Xi Jinping denkt tegenwoordig hetzelfde over Taiwan; en Vladimir Poetin meent serieus dat Oekraïne zijn land en zijn cronies toebehoort; en daarom binnengevallen mag worden. Athene doet dat trouwens mede om te voorkomen dat de Melische bevolking wellicht op zeker moment voor aartsvijand Sparta zou kunnen kiezen. Machtspolitiek ten voeten uit.
‘Het betoog waarin ik aantoon dat Athene recht heeft op zijn imperium, zal ik jullie besparen,’ zei ik, ‘zoals jullie zullen afzien van het voorspelbare argument dat jullie recht hebben op een correcte behandeling vanwege het feit dat jullie, hoewel jullie afstammen van Spartaanse kolonisten, nooit de zijde van Sparta hebben gekozen en dat jullie ons geen onrecht hebben berokkend. Rechtvaardigheid mag gelden onder gelijken. In de huidige situatie geldt een andere waarheid en die is dat wie sterk is, doet wat hij wil, terwijl wie zwak is, ondergaat wat hij moet ondergaan.’ (pagina 209)
Het diplomatieke spel wordt beschreven in hoofdstuk drie, en beslaat ruim tien pagina’s. Het plezier waarmee Ilja Leonard Pfeijffer dit ‘treffen’ heeft beschreven spat van de pagina’s af. De Meliërs komen met terechte argumenten. Je hoort Zelensky als het ware spreken.
‘Waarom kunnen jullie het niet accepteren,’ vroegen de Meliërs, ‘dat wij als neutrale mogendheid jullie vrienden zijn in plaats van jullie vijanden en bondgenoten van niemand?’
‘Jullie vriendschap is gevaarlijker voor ons dan jullie vijandschap,’ zei ik, ‘omdat zij zou gelden als bewijs voor onze zwakte en vijanden zou maken van onze vrienden.’ (pagina 210)
Maar Alkibiades gaat er als een moderne Henry Kissinger, een politicus bij wie alles om macht draait, dwars tegen in.
‘Het zou van dwaasheid getuigen als jullie niet bereid zouden zijn om in te zien dat er geen manier is om dat te voorkomen,’ zei ik. ‘Het dilemma waarvoor jullie gesteld staan, is niet de keuze tussen lafheid of dapperheid, maar de keuze tussen zelfbehoud en totale vernietiging.’
‘We zullen zien,’ zeiden de Meliërs. ‘De ervaring leert dat oorlog soms onpartijdiger is dan op grond van de numerieke verhoudingen verwacht zou kunnen worden. Overgave zou betekenen dat wij ons overgeven aan wanhoop, terwijl verzet de hoop levend houdt.
‘Ach, hoop,’ zei ik. ‘Wat zou de mens zijn zonder hoop, de valse geruststelling in tijden van gevaar? Hoop, goede vrienden, is een luxe die alleen hij zich kan permitteren die haar niet nodig heeft omdat hij voor het gevaar is toegerust, terwijl de hoop zelf een gevaar vormt voor wie niets dan hoop heeft om zijn hoop op te baseren. Hoop is van nature een illusie, want wat is hoop anders dan de fata morgana van een gewenste afloop die zich in alle realistische scenario’s weigert te vertonen? Hoop is vermomde wanhoop. Hoop heeft een hoge prijs, maar het probleem met hoop is dat die prijs pas wordt betaald wanneer alle hoop vervlogen is, want zolang er nog iets te redden valt, is de hoop nog levend dat de onvermijdelijke finale afrekening te vermijden is. (pagina 211)
De Meliërs hoopten op hulp van Sparta; maar die kwamen niet en dus was het pleit snel beslecht.
De onderhandelingen werden beëindigd. De gezanten van Melos keerden terug binnen de muren van hun stad. Ik gaf bevel de stad te omsingelen en een beleg op te slaan. Zelf keerde ik met een deel van het leger terug naar Athene. In de winter werd het verzet van Melos gebroken en de stad ingenomen. De Spartanen hebben zich nooit vertoond. De volksvergadering in Athene besloot dat alle mannelijke inwoners van het eiland ter dood moesten worden gebracht en dat de vrouwen en kinderen zouden worden verkocht als slaven. (pagina 214)
U leest het goed! Alkibiades doet iets waartegen hij zich ruim tien jaar eerder heftig heeft verzet. Toen stelde Kleon – de populistische leider van die tijd – voor om alle mannen van een overwonnen stad ter dood te brengen. En Alkibiades was daar toen fel tegenstander van. Nu stelt hij het zelfde zelf voor, en het toeval wil dat de man die dat voornemen toen bestreed – Nikias – er nú weer tegen is.
Het verschil is dit keer dat Alkibiades een machtspoliticus is geworden. En hij wint het pleit; en schaamt zich er niet voor, noch heeft hij gewetenswroeging. En het pleidooi dat Oekraïne (sorry: Melos) Rusland (Athene) nooit iets heeft misdaan doet er niet toe. Alle mannen worden vermoord, en de vrouwen en kinderen als slaven afgevoerd.
Toen stond Nikias op, die tegen de motie had gestemd, en hij vroeg mij op de man af waarom ik mij niet tegen dit wrede besluit had verzet. Hij herinnerde mij eraan dat ik iets minder dan twaalf jaar eerder een fel tegenstander was geweest van een eender vonnis met betrekking tot de bevolking van Mytilene, dat met passie werd verdedigd door Kleon. Destijds was er meer reden dan nu om hardvochtig op te treden. Mytilene had het Atheense juk willen afwerpen, was in opstand gekomen, had eigener beweging toenadering gezocht tot de Spartaanse confederatie en had de wapenen tegen ons opgepakt. Dit alles kon van Melos niet worden gezegd. De bevolking van Melos had ons nooit iets misdaan. (pagina 214)

Verder bedenkt Alkibiades in dit boek het plan dat uiteindelijk het begin van het einde voor hem en het o zo machtige Athene zal betekenen. Alkibiades laat zich ook hier als een echte strateeg kennen. Over alles wat hij zich voorneemt te gaan doen denkt hij lang en uitvoerig na. Hij is geen impulsieve man. Zijn overwegingen komen evenwichtig over.
Hij realiseert zich dat Athene aan de ene kant een belangrijke, grote én machtige speler is op het ‘wereldtoneel’ (beter: van de regio, wat we nu Griekenland noemen). Maar tegelijkertijd weet Alkibiades als geen ander dat er in zijn tijd en regio veel kikkers zijn die zich niets van Athene en haar machtige vloot aantrekken. Sterker: die zich continu beraden op manieren om zich aan de macht van Athene te onttrekken, dan wel die stadsstaat onder hun invloed te brengen. Denk aan Sparta of het veel machtigere Perzische Rijk.
Alkibiades weet dat Athene vooral sterk is op zee, maar het op het land vaak af moet leggen tegen Sparta, haar grootste vijand. Ook weet hij dat tientallen door haar geknechte ‘landjes’ en eilanden betalingen aan Athene moeten afdragen; en hoe kwetsbaar dat Athene maakt.
Dus zint Alkibiades op een groot plan, dat in een keer de macht van Athene sterk zou vergroten. Én hem nog bekender zou maken in zijn regio én tijd. Hij wil kost wat kost in de geschiedenisboeken terechtkomen; als een Perikles, zijn stiefvader.
In onderstaand fragment gaat het niet alleen daarover, maar zit ook iets wat onze huidige tijdgeest als het ware doordesemt: groei. Oneindige groei. Om alle problemen te kunnen gaan oplossen is groei (van de economie) nodig. Punt. Zonder groei stort alles in.
Alkibiades dacht dat dit ook opging voor de macht van zijn land. Athene moest alsmaar doorgaan met het toevoegen van landjes aan zijn invloedssfeer. En bijna alle hedendaagse politici, economen en beleidsmakers geloven anno 2023 nog steeds dat de economie moet blijven groeien. Willen niet inzien dat die drang tot groei wellicht aan de basis ligt van alle problemen.
Ook ik had al langere tijd gedachten over Sicilië. Terwijl ik mij ten volle bewust was van de omvang van de onderneming, begreep ik dat daar de toekomst van ons imperium gelegen was en precies omdat ik mij ten volle bewust was van de omvang van de onderneming, besefte ik dat het welsagen ervan Athene roem en glorie zou brengen die met niets anders te vergelijken was. Vanwege de aard van ons imperium, dat voor de controle van een steeds groter gebied afhankelijk was van de inkomsten uit steeds meer onderworpen steden, was uitbreiding de enige weg tot behoud ervan. De verovering van Sicilië zou ons de middelen verschaffen, zowel in zilver als in mankracht, om Hellas definitief aan ons te onderwerpen. Als we Sicilië onder onze heerschappij konden brengen, zouden Sparta en zijn confederatie van bondgenoten zich in één klap gereduceerd zien tot een onbeduidende, provinciale mogendheid van achtergebleven Doriërs. Het zelfvertrouwen dat gevoed zou worden door de roem en glorie vanwege het welslagen van een dergelijk waagstuk en het prestige dat dat ons zou opleveren in de ogen van de andere Grieken, zouden ons onoverwinnelijk maken. (pagina 220)
Zoals het in een democratie hoort wordt het voorstel van Alkibiades om Sicilië te gaan inpalmen in de volksvertegenwoordiging besproken.
Ook dit keer betoont Nikias zich zijn grootste tegenstander. Hij kan niet nalaten op de man te spelen. Op zich heeft Nikias het goed gezien: Alkibiades wil Sicilië niet alleen veroveren ter meerdere ere en glorie van Athene, maar ook voor zichzelf. Nikias zet hem weg als een dandy; wederom roept Ilja Leonard Pfeijffer als het ware Pim Fortuyn op.
Ten tweede bekruipt mij in toenemende mate het angstige vermoeden dat het staatsbelang in onze beraadslagingen over deze expeditie doelbewust ondergeschikt wordt gemaakt aan de persoonlijke belangen van een zeker individu, dat bewonderd wil worden om zijn paarden en daaraan zijn hele fortuin heeft gespendeerd. Hij glimt en glundert van eerzucht en gretigheid om de expeditie te leiden, hoewel hij daar welbeschouwd te jong voor is, daar hij hoopt dat het avontuur hem geldelijke gewin zal brengen. Ik vraag jullie met klem om niet te willen toestaan dat één man de hele staat in gevaar brengt omwille van zijn persoonlijke splendeur en weelderigheid en om in gedachten te houden dat dandy’s zoals hij er de gewoonte op na houden de publieke welvarendheid te schaden terwijl ze hun persoonlijke welvaart verkwisten. (pagina 223)
De verrassende uitkomst van het debat is dat beide heren – Alkibiades én Nikias – de opdracht krijgen om de gigantische vloot aan te voeren die Sicilië zal gaan veroveren.

Ilja Leonard Pfeijffer moet voordat hij zich aan het schrijven zette een lijst hebben gemaakt met ‘verhalen’ die hij in zijn levensverhaal van Alkibiades als het ware en passant mee kon nemen.
Hieronder zo’n voorbeeld, waar Alkibiades de parabel van de schildpad en Achilles in zijn betoog om Sicilië wel te gaan aanvallen meeneemt. Op zich flauwekul, maar het beeld is wel in ons collectieve geheugen terecht gekomen; het lijkt waar. Lijkt op zo’n prent van M.C. Escher waarop het inderdaad lijkt alsof het water naar boven loopt of vogels in vissen veranderen en vice versa.
Je kunt het verhaal van Achilles en de schildpad ook als metafoor zien voor het leven van Achilles. Telkens als hij meent iets bereikt te hebben, komt er weer iets anders, onverwachts op zijn pad. Gaat natuurlijk in wezen voor ons allen op. That’s life. Altijd liggen er onverwachte dingen op ons te wachten.
Wanneer we nadenken over de toekomst van ons imperium, dienen we de aard ervan ten volle te begrijpen. Wij onderwerpen staten aan onze invloedssfeer om tribuutbetalingen te heffen waarmee we de vloot bekostigen die nodig is om onze invloedssfeer te behouden. Hoe groter ons imperium wordt, hoe groter de vloot is, hoe groter ons imperium moet zijn om de kosten voor onze vloot te kunnen dragen. Ons imperium is een paradox, zoals de hardloopwedstrijd tussen Achilles en de schildpad, die Zenon van Elea beschrijft, waarin Achilles de schildpad nimmer zal inhalen, want wanneer Achilles het punt heeft bereikt vanwaar de schildpad is gestart, is de schildpad al gevorderd tot een punt verderop en wanneer Achilles dat punt zal hebben bereikt, zal de schildpad eveneens wederom een volgend punt hebben bereikt, hetgeen zo zal voortgaan tot in het oneindige. (pagina 225-226)
Aan het einde van het vijfde boek formuleert hij wederom kort en krachtig waarom hij zijn levenstestament heeft geschreven, én vooral wat hem in zijn leven altijd als eerste heeft gedreven. Prachtig verwoord; maar het blijft goedpraten van, tja, een leven waarin dingen zijn gebeurd en gedaan die minder florissant waren, dan wel zijn.
Zonder Athene zouden mijn ambities elke grondslag verliezen. Alles wat ik heb gedaan, heb ik voor Athene gedaan. Als dit de enige conclusie is die jullie uit deze memoires zullen trekken, zullen ze niet voor niets geschreven zijn. (pagina 253-254)
In het tiende en laatste hoofdstuk van boek vijf moet Alkibiades zijn land ontvluchten. Hij ligt op dat moment met zijn vloot in de buurt van Sicilië; aan de vooravond van de grote aanval. Maar dan klopt als het ware zijn verleden aan.
Op jonge leeftijd heeft hij samen met andere, rijke en dronken jongemannen iets gedaan wat niet kan: een eeuwenoud, mysterieus inwijdingsritueel in zijn woning nagespeeld. Tegenstanders van Alkibiades spelen die jeugdige onbezonnenheid uit en weten de volksvertegenwoordiging ervan te overtuigen om Alkibiades in staat van beschuldiging te stellen én hem terug te roepen naar Athene. Daar zal hij berecht worden en waarschijnlijk de doodstraf krijgen.
Alkibiades wordt onder arrest gesteld en per schip (de Salaminia) teruggevoerd naar Athene. Ergens onderweg weet hij te ontsnappen. In een bordeel maakt hij zich op als hoertje, en laat zijn vier bewakers achter. Hij is klaar voor een nieuw hoofdstuk, sorry: boek.
Geen man zal ooit een groot man zijn als hij niet ook een vrouw durft te zijn. (pagina 255)
en:
‘Ik zal ze laten zien dat ik leef.’ zei ik. (pagina 256)
Alkibiades, inleiding (10 juni 2023)
Alkibiades, boek 1 – Perikles (13 juni 2023)
Alkibiades, boek 2 – Protagoras (22 juni 2023)
Alkibiades, boek 3 – Hipparete (5 juli 2023)
Alkibiades, boek 5 – Sparta (14 juli 2023)
Alkibiades, boek 6 – Sardis (15 juli 2023)
Alkibiades, boek 7 – ‘Zo gaan die dingen’ (4 augustus 2023)
Alkibiades, boek 8 – Vechten voor Athene (5 augustus 2023)
Alkibiades, boek 9 – Onwelkome feiten (18 augustus 2023)
Alkibiades, boek 10 – ‘Mogen de goden Athene bijstaan’ (25 augustus 2023)
Alkibiades, boek 11 – a cunning plan (2 september 2023)
Alkibiades, boek 12 – De enige echte held van zijn tijd? (24 september 2023)
Alkibiades, tot slot – Een mythe geworden? (6 oktober 2023)
Alkibiades, een lezing in de Udense bibliotheek (12 oktober 2023)
Alkibiades homepage (6 oktober 2023)
Één reactie op “Alkibiades, boek 4 – Groots denken?”
Een citaat van blz. 210 bevat helaas een storend foutje, de tweede vriendschap moet vijandschap zijn. Voor de rest is deze bespreking heel fijn om de rode draad van het boek bij te houden!