Door wetenschappelijk onderzoek wordt steeds duidelijker waarom bepaalde mensen op oudere leeftijd fitter en energieker in het leven staan dan anderen. De mooiste zin om dat verschijnsel samen te vatten is de Engelse zin “use it of lose it”. It slaat uiteraard op de hersenen. Ouderen die lezen, puzzelen, sudoku’s oplossen, schaken, kaarten en andere dingen doen om hun hersens actief bezig te houden lopen minder kans op ouderdomsziekten als dementie en de ziekte van Alzheimer.
Hoogstwaarschijnlijk gaat iets dergelijks ook op voor kinderen. Kinderen die nadat ze de technische leesvaardigheden hebben geleerd in hun vrije tijd voor hun lol blijven lezen hebben een intellectuele voorsprong op hun leeftijdgenoten die in hun vrije tijd minder lezen.
Op deze webpagina worden (delen) uit artikelen uit kranten en tijdschriften verzameld die hierover gaan.
Het moge duidelijk zijn dat een Openbare Bibliotheek bij uitstek een plek is die in dit verband een rol kan spelen. Regelmatig bezoeken, tijdschriften en kranten lezen, boeken lenen, boeken lezen, een lezing bijwonen enzovoorts. En uit onderzoek is ook duidelijk geworden dat het alleen helpt als het jaar na jaar doorgaat. Drie weken lezen helpt niet. Vergelijk het maar met afvallen. Twee maanden Sonja Bakkeren of Atkins-en is prima, maar het gaat vooral over de periode daarna. Volhouden!
De tienduizend-urenregel
In de eerste week van februari 2009 verschenen (toevallig?) in verschillende kranten en tijdschriften artikelen over het boek Uitblinkers : waarom sommige mensen succes hebben en andere niet (Contact, 2008 343 pagina’s) van de journalist Malcolm Gladwell. In dat zeer lezenswaardige boek doet hij een poging uit te leggen dat succes niet alleen een kwestie van aanleg is.
In het tweede hoofdstuk (De tienduizend-urenregel) betoogt hij dat iedereen die écht goed is op een bepaald terrein dat alleen kon worden door veel te oefenen. Ongeveer 10.000 uren. Of anders gezegd: gedurende ongeveer tien jaar dagelijks drie uur ermee bezig zijn. Pianospelen, voetballen, orchideën kweken, Frans spreken enzovoorts. Hij noemt lezen niet, maar dat had gekund.
Er is een relatie tussen die tienduizend uren en Use it of lose it.
Hieronder enkele citaten over die tienduizend-urenregel
Waarom waren de Beatles zo succesvol, terwijl andere bandjes anoniem voortploeterden of na een paar hitjes geruisloos verdwenen? Natuurlijk, John Lennon en Paul McCartney waren muzikaal zeer begaafd. Maar er speelde nog iets anders mee, zegt Malcolm Gladwell, iets veel banalers. Tussen 1960 en 1962 speelden de Beatles maar liefst 1.200 keer in Hamburg, in stinkende bierkelders en louche striptenten, tussen hoeren, matrozen en dronkelappen. Avond aan avond, gemiddeld acht uur per dag.
Talent is niet voldoende. Echte uitblinkers hebben een ding gemeen, zegt Gladwell. Voordat ze beroemd worden, hebben ze pakweg tienduizend uur geoefend. Zoals de Beatles zich afbeulden in Hamburg, zo zat de middelbare scholier Bill Gates dagen- en zelfs nachtenlang te programmeren.
() Je hebt natuurlijk een zeker talent nodig. Als Bill Gates een IQ van 85 zou hebben gehad, zou hij nooit iets bereikt hebben, ook al had hij twintigduizend uur achter de computer gezeten. Maar boven een bepaalde drempel () doet het er niet toe hoe getalenteerd je precies bent. Dan spelen andere zaken een rol.
Zoals hard werken?
Ja, er is ooit onderzoek gedaan naar studenten aan het conservatorium in Berlijn. Ze waren allemaal getalenteerd, want ze waren tot de opleiding toegelaten. Wat onderscheidde de wereldklassestudenten van de middelmatige studenten, die uiteindelijk muziekleraar zouden worden? De beste studenten moesten ontzettend veel oefenen. Er waren geen supertalenten die een hoog niveau haalden zonder hard te werken.
Maar is het niet gemakkelijker om hard te werken naarmate je talentvoller bent? Voor de minder getalenteerden is oefenen frusterend, omdat ze zo langzaam vooruit gaan.
Ik zou zeggen: talent is de varadigheid om te oefenen. Volgens mij betekent talent voor ene belangrijk deel dat je bereid bent jezelf daar aan te wijden, op een bijna obsessieve manier. Een definitie van talent die met liefde begint is een goede definitie, denk ik.
Bron: De VK van zaterdag 7 februari 2009: Geluk + toeval = succes) (auteur: Peter Giessen)
Ze werkten veel, véél harder
In alle drie de groepen was iedereen op ongeveer hetzelfde moment begonnen, rond vijfjarige leeftijd. In die eerste paar jaar oefende iedereen ongeveer evenveel: zo’n twee tot drie uur per week. Maar rond achtjarige leeftijd begonnen er echte verschillen op te duiken. De studenten die tot de besten zouden behoren, begonnen meer te oefenen dan alle anderen: zes uur per week toen ze negen waren, acht uur per week toen ze twaalf waren, zestien uur per week toen ze veertien waren, en steeds meer, totdat ze op hun twintigste meer dan dertig uur per week studeerden; dat wil zeggen, doelgericht en gefocust hun instrument bespeelden met de bedoeling om vooruitgang te boeken. Op hun twintigste hadden de uitverkoren violisten er allemaal in totaal tienduizend uren studie op zitten. De gewoon goed spelers hadden achtduizend uren gestudeerd en de toekomstige muziekleraren net iets meer dan vierduizend.
Ericsson en zijn collega’s vergeleken vervolgens amateurpianisten met beroepspianisten. Hetzelfde patroon deed zich voor. De amateurs studeerden in hun jeugd nooit meer dan ongeveer drie uur per week en kwamen op hun twintigste aan een totaal van tweeduizend uur. De beroeps waren daarentegen geleidelijk steeds meer gaan studeren totdat ze op hun twintigste eveneens de tienduizend uren hadden bereikt.
Het eigenaardige aan Ericsson’s onderzoek is dat hij en zijn collega’s geen ‘natuurtalenten’ konden vinden, musici die maar een fractie van de tijd studeerden die hun leeftijdgenoten eraan besteedden en toch moeiteloos naar de top konden drijven. Ze konden ook geen ‘doorzetters’ vinden, mensen die harder wekten dan wie dan ook en toch net niet goed genoeg waren om de toplaag te halen. Hun onderzoek deed vermoeden dat als je maar genoeg aanleg hebt om op een van de beste muziekscholen te komen, het onderscheid tussen de ene en de andere musicus uitsluitend wordt bepaald door hoe hard hij of zij werkt. Zo zit het. Sterker: degenen aan de uiterste top werkten niet zomaar veel harder dan anderen. Ze werkten veel, véél harder.
Bron: Malcolm Gladwell. Uitblinkers : waarom sommige mensen succes hebben en andere niet, pagina 46-48
Deze bemerkingen vertonen verdacht veel overeenkomst met een column van natuurkundige Robbert Dijkgraaf over de zogenaamde ‘micro-eeuw’.
De rampzalige vakantie
In zijn column probeert columnist Pieter Hilhorst uit te leggen waarom vakantie zo’n rampzalige periode is voor kinderen van laagopgeleide ouders. Uit een Amerikaans onderzoek is gebleken dat (basis)schoolkinderen uit lagere economische milieus tijdens een lange vakantie veel vergeten van hetgeen ze in de periode daarvoor hebben opgedaan. Het gaat vooral over lezen en taalgebruik. De belangrijkste reden is dat deze kinderen in tegenstelling tot kinderen uit hogere milieus in die lange zomervakantie zes weken lang niet uitgedaagd worden om iets te lezen. Of een museum te bezoeken. Of de ouders lezen in die weken niet voor. Uit deze column enkele citaten, met een opvallende uitsmijter.
Op een goede vakantie vergeet je de dagelijkse beslommeringen. Naar soms kun je ook teveel vergeten. Hoe heilzaam is een vakantie als je al het denkwerk van voor je vertrek vergeet? De algemene opvatting over vakantie is dat we ons aan strand, in de bergen of in een vakantiehuisje ‘opladen’ zodat we met nieuwe energie beginnen aan het nieuwe jaar.
Als het gaat om de leesvaardigheid van kinderen blijkt die visie op vakantie niet te kloppen. Uit onderzoek blijkt dat tijdens de lagere schoolperiode de verschillen tussen kinderen uit lagere en hogere sociaaleconomische milieus niet afnemen, maar juist groeien. Voor dit verschijnsel bestaan twee verklaringen. Het kan zijn dat het gebrek aan capaciteiten van kinderen zich gedurende hun schoolcarrière steeds meer openbaart, of het kan zijn dat scholen niet in staat zijn hun onderwijs zo in te richten dat kinderen uit een achterstandsmilieu er evenveel baat bij hebben als kinderen met een geprivilegieerde achtergrond.
Onderzoek van de Amerikaanse socioloog Karl L. Alexander laat zien dat beide verklaringen tekort schieten. Met zijn collega’s van de John Hopkins Universiteit heeft hij jarenlang de lesprestaties gevolgd van kinderen uit Baltimore. Ook zij vonden dat de kloof tussen arme en rijke kinderen in de loop van de lagere school toenam. Het verschil werd iets meer dan twee keer zo groot. Het opmerkelijke aan hun onderzoek is echter dat ze dit verschil niet wijten aan de capaciteiten van de leerlingen of de kwaliteiten van de school. Alexander heeft de onderzochte kinderen niet één keer per jaar getest, maar twee keer. Vlak voor en vlak na de zomervakantie. Zo kon hij constateren dat gedurende het schooljaar leerlingen uit achterstandsmilieus zelfs iets meer opsteken dan geprivilegieerde kinderen. Het grote verschil ontstaat in de zomervakantie.
Kinderen uit achterstandsmilieus leren in de zomer hoegenaamd niks. In de eerste jaren gaan hun leesvaardigheden zelfs meetbaar achteruit. In de latere jaren gaan ze in de vakantie wel iets vooruit, maar dat is net genoeg om de eerdere achteruitgang te compenseren. Kinderen uit rijkere milieus gaan daarentegen tijdens de vakantie met sprongen vooruit. Ze lezen boekjes of worden voorgelezen.
() Het brein heeft geen batterij die geregeld moet worden opgeladen. Voor onze hersenen geldt de Engelse slogan use it or lose it. Wat je niet onderhoudt gaat verloren.
Bron: De VK van dinsdag 6 januari 2009 (auteur: Pieter Hilhorst)
Kans op dementie is bij hoogopgeleide minder groot dan bij laagopgeleide
Voor de eerste keer is het verband tussen opleiding en de kans op dementie precies gekwantificeerd.
Hogeropgeleide mannen hebben 65 procent minder kans om dement te worden. Tussen hoger- en lager opgeleide vrouwen is het verschil 48 procent. Dat blijkt uit een demografisch epidemiologisch onderzoek van het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI). Het verband tussen opleiding en dementie werd al eerder gevonden, maar het is de eerste keer dat het verband zo precies wordt gekwantificeerd, zegt een van de onderzoekers, dr. Luc Bonneux.
‘Hogeropgeleiden hebben een grotere cognitieve reserve. Als je de hersenen bekijkt van hoger en lager opgeleide ouderen, zie je weinig verschil. Maar hoger opgeleiden zijn beter in staat om gebruik te maken van wat hun aan hersenruimte rest, omdat hun hersenen beter getraind zijn’, zegt Bonneux.
Daarom is het ook zinvol om tot op hoge leeftijd sudoku’s in te vullen, de krant te lezen of andere intellectuele activiteiten te ondernemen, aldus Bonneux.
‘De aftakeling stop je er niet mee. Maar je stelt wel het moment uit waarop je echt last krijgt van geheugenverlies. Use it or lose it, dat geldt ook voor de hersenen.’
Als hogeropgeleiden eenmaal dement zijn, sterven zij gemiddeld eerder dan lageropgeleiden. Omdat zij het cognitief verval langer hebben weten uit te stellen, is het proces verder gevorderd als de dementie aan het licht komt.
Aldus een deel van het artikel van Peter Giessen (N R C, dinsdag 30 december 2008)
Young@heart is een documentaire over een bijzonder koor uit Massachusetts (USA). De gemiddelde leeftijd van de koorleden is ongeveer tachtig jaar. En ze zingen liedjes die ze eigenlijk niet kennen; maar hun dirigent houdt van variatie. Dus zingen ze Schizophrenia van Sonic youth, I got you van James Brown of Yes we can van Allen Toussaint. In de film volgen we het koor tijdens de voorbereidingen voor een nieuwe show. Gedurende die maanden zie je hoe ze blijven oefenen en schaven aan hun show. Tussen de bedrijven door korte gesprekken met enkele koorleden én een soort videoclips (waarin ze figureren als volleerde playbackers in bijvoorbeeld Golden years van David Bowie).
Op zeker moment doet het oudste koorlid (92 jaar) de letterlijke uitspraak Use it or lose it. De vraag was of zingen in een koor, zo’n koor je jong hield. Dat antwoord kan niet anders zijn als dat. Het plezier spat er vanaf. De manier waarop deze “oudjes” uitzien naar de rehearsals. Ze willen er kost wat kost bij zijn. Alleen ziekenhuisopnames of de dood (in de film sterven tijdens de opnames twee leden) kan hen afhouden van de repetities of de optredens. Aan het eind, tijdens de credits, blijkt de dame van 92 inmiddels ook te zijn overleden.
Klik hier voor een andere “recensie” van deze hoopvolle, hartverwarmende en ontroerende film
(zondag 9 november 2008)
De markt van het grote vergeten
Aan de vooravond van de boekenweek van 2008 bracht Douwe Draaisma zijn boek De heimweefabriek : geheugen, tijd en ouderdom uit. Hij had zijn p.r. goed voor elkaar want in die periode zat hij in veel radio- en tv-programma’s en verschenen interviews en recensies in verschillende kranten en tijdschriften. N R C publiceerde in het wetenschapskatern van 8 maart gedeeltelijk een hoofdstuk uit dit boek. In dit boek enkele behartigenswaardige opmerkingen over het begrip Use it or lose it.
Het geheugen gaat achteruit als het niet meer geprikkeld wordt. Maar dat betekent niet dat je het geheugen als een spier kunt oppompen, met trucs en puzzeltjes.
Geheugentraining heeft hier en daar industriële dimensies aangenomen . Seniorenbladen adverteren met trainingsprogramma’s, cursussen en therapieën. Vergeetachtigheid is ontdekt als gat in de markt. De van zo veel zijden aangereikte hulp – want er zijn ook geheugen versterkende kruiden in de aanbieding – lijkt uit te drukken dat het iedereen kan overkomen vergeetachtig te worden, maar dat het vervolgens een kwestie van eigen verantwoordelijkheid is het niet te blijven: er kan immers iets aan gedaan worden. Zo krijgt de verbetering van het geheugen zijn plaats in het grotere project van ‘succesvol ouder worden’. Geheugenklachten zijn zoiets als rimpels: je kunt het niet helpen dat je ze krijgt, maar dankzij cosmetische chirurgie is het niet nodig dat je ze houdt. En dus zou je ze niet moeten hebben.
Maar kun je je geheugen werkelijk trainen? Deze simpele vraag is in werkelijkheid een van de moeilijkste die je een psycholoog kunt stellen.
() Handleidingen bij geheugentrainingen hebben een mantra. Het is kort en het rijmt en iedereen kent het: use it or lose it. De verwarring begint al bij de interpretatie van deze bewering. Opgevat als ‘hou op je geheugen te gebruiken en het gaat achteruit’ is het helemaal waar. In ‘Geheugensteun’, een genuanceerd boek over ouderdomsvergeetachtigheid, beschrijven Pounds en Verhey hoe gebrek aan vertrouwen in het eigen geheugen een vicieuze cirkel in gang kan zetten. De patiënt – want dat is hij in de eigen waarneming al snel – weet zeker dat hij geen nieuwe dingen meer kan leren, laat de bediening van nieuwe apparaten maar aan huisgenoten over, trekt zich terug uit sociale contacten uit angst iets te zeggen dat hij al eerder heeft gezegd, laat de afspraken telkens aan de partner over en doet tenslotte helemaal niet meer zijn best ook nog maar iets te leren of te onthouden. De slechtste dienst die je je geheugen kunt bewijzen is het niet meer te gebruiken.
Maar in veel literatuur over geheugentraining wordt use it or lose it heel anders uitgelegd. Aansluitend bij de impliciete metafoor van het geheugen als spier wordt de klant, cursist of patiënt uitgenodigd te geloven dat je het geheugen door training kunt versterken. Het gaat dan niet meer om het tegenhouden van achteruitgang, maar om oppompen. En in die betekenis is het geheugen juist niet een spier.
() De mantra use it or lose it is alleen waar in de bescheiden uitleg ervan. Uit overweldigend veel onderzoek blijkt dat het geheugen achteruit gaat als het niet meer geprikkeld wordt. De beste manier om het niet zover te laten komen is actief blijven. Wie één voor één de vroegere activiteiten – bestuurswerk, theaterbezoek, leesclubs – begint weg te strepen, ondermijnt het eigen geheugen. Het goede nieuws is dat die sociale activiteiten ook genoeg zijn, Ze bevatten alle variatie en uitdaging om het geheugen op peil te houden. Méér doen maakt het geheugen niet nog beter.
De 10 procent-mythe
Haast elke reclamecampagne voor geheugentraining verwijst naar de veronderstelde reservecapaciteit van het brein. Dat neemt niet altijd de karikaturale vorm aan van advertenties waarin Einstein je borend aankijkt boven de tekst ‘We gebruiken maar 10 procent van onze hersenen!’, maar het idee dat delen van onze hersenen onbenut blijven en dat we ons geheugen kunnen verbeteren door van die overcapaciteit gebruik te maken is onuitroeibaar.
De mythe circuleert al bijna een eeuw. () In werkelijkheid is er geen onderzoek bekend waaruit blijkt dat we echt maar een gering deel van onze hersenen gebruiken. Evolutionair gesproken zou dat ook merkwaardig zijn. () Bovendien: als het use it or lose it-principe waar is zouden onbenutte hersencellen allang zijn afgestorven.
Rust roest: train je hersenen!
Enkele citaten uit het 14e hoofdstuk (Rust roest: train je hersenen!) van De wijsheid paradox van Elkhonon Goldberg (1946). Ondertitel Hoe het verstand groeit terwijl de hersenen ouder worden.
Nog maar twintig jaar geleden dachten we dat een menselijk wezen werd geboren met een vaststaande verzameling hersencellen die geleidelijk afstierven naarmate we ouder werden, zonder dat ook maar enige vervanging mogelijk was. Als doctoraalstudent op de universiteit in Rusland, vele jaren geleden, noemde ik deze vooronderstelling (die ideologisch neutraal was en aan beide kanten van het IJzeren Gordijn de overhand had) sceptisch en bij wijze van spreke van grap het NNN-principe – ‘No New Neurons!’
() Tegenwoordig weten we dat de oude vooronderstelling van ‘No New Neurons’ simpelweg niet waar is. Gedurende het hele leven ontwikkelen zich voortdurend nieuwe neuronen uit stamcellen, zelfs wanneer we verouderen. Dus onze hersenen hebben het vermogen zich te herstellen en te verjongen. In tegenstelling tot langgekoesterde opvattingen ontwikkelen neuronen zich niet alleen maar in de vroege jeugd. Verre van dat, ze blijven gedurende het hele leven ontstaan, tot ver in de volwassenheid en zelfs tot op hoge leeftijd.
Bovendien – en dit is bijzonder belangrijk – nemen de bewijzen toe dat het tempo van de ontwikkelingen van nieuwe neuronen zou kunnen worden beïnvloed door cognitieve activiteiten op een wijze die doet denken aan de wijze waarop spierontwikkeling wordt beïnvloed door lichamelijke oefening.
() De aanwas van neuronen die werd opgewekt door cognitieve oefeningen, was vooral uitgesproken in de hippocampus. Deze bevinding is van het hoogste belang omdat, zoals we hebben gezien, de hippocampus bijzonder belangrijk is voor het geheugen en tot de hersenstructuur behoort die het meest wordt aangetast tijdens de eerste stadia van de ziekte van Alzheimer. Het is niet verrassend dat de hoeveelheid chemische stoffen die het ontstaan van nieuwe neuronen in de hersenen stimuleren eveneens ten gevolge van oefening toenemen.
() Enkele recente bevindingen zijn werkelijk spectaculair. Men heeft bijvoorbeeld aangetoond dat in de hippocampi van volwassen mensen voortdurend nieuwe neuronen ontstaan. Deze conclusie, die voor het eerst werd getrokken door de Zweedse wetenschapper Peter Eriksson, wordt nu vaak in de neurowetenschappelijke vakliteratuur geciteerd. Sterker nog, niet alleen in gezonde hersenen blijven nieuwe neuronen ontstaan, maar zelfs in de hersenen van patiënten die aan de ziekte van Alzheimer lijden. Bevindingen als deze blazen ongetwijfeld nieuw leven in het spreekwoord ‘rust roest’. Je komt in de verleiding het te veranderen in: ‘train je hersenen!’.
De prijs van wijsheid
Uit het Nawood (De prijs van wijsheid) nog enkele citaten:
Zoals lichamelijke luiheid een prijs vraagt, zo doet ook mentale luiheid dat. Mentale luiheid in de jeugd brengt je hersenen op oudere leeftijd in gevaar. Denk aan de waarschuwing van William James om de ‘plastische’ jaren waarin je gevormd wordt niet te verspillen. De mensen die van mentale uitdagingen genieten en ze verkiezen boven de loutere noodzakelijkheden van een alledaags bestaan, stutten hun geest en hun hersenen met krachtig beschermend materiaal dat hun kans op een gezond en rijk mentaal leven tot op hoge leeftijd aanzienlijk vergroot.
Maar aan een krachtig mentaal leven zou eigenlijk geen einde moeten komen. Het kan, en moet, zich tot op hoge leeftijd voortzetten. Hoe langer het in stand blijft, des te langer zal het zijn beloningen blijven schenken in de vorm van stimulerende, uiteenlopende groeiprocessen in de hersenen en hen zo tegen de effecten van verval beschermen. Het concept van een levenslange goede mentale conditie met als beloning een grotere kans levenslang een gezonde geest te behouden zou deel moeten gaan uitmaken van de cultuur van het grote publiek. Ik denk dat die tijd snel zal aanbreken.
Wie niks opslaat kan later nergens op terugvallen
Ken uw cortex – boeken over de hersenen: wie niets opslaat kan nergens op terugvallen
Journalist Steven Johnson en neuroloog Elkhonon Goldberg beschrijven de werking van de hersenen in het alledaagse leven. Nuttige zelfkennis is het resultaat. Hendrik Spiering recenseert Op reis door je brein van Steven B. Johnson & De wijsheidsparadox : hoe het verstand groeit terwijl de hersenen ouder worden van Elkhonon Goldberg.
Uit die recensie enkele citaten:
Dit is de nieuwe trend in hersenboeken. Want op basis van onderzoek aan de frontale cortex laat de neuroloog Elkhonon Goldberg zijn lezer in De wijsheidsparadox nadenken over zijn levensloop: doet hij (of zij) wel genoeg om de broodnodige ervaring en inzichten op te doen waarmee hij op zijn oude dag dementie buiten de deur kan houden? De intuïtie die je nu traint komt je later van pad, als je niet meer zo snel kunt denken. ()
Kijk, daar staat iemand te praten. Praat hij (of zij) vooral over zichzelf? Of stelt hij wel eens vragen? Die observatie is belangrijk, want als hij ook vragen stelt, draagt die persoon ‘de belofte van intelligentie’ in zich, aldus een belangrijk traag-verval-idee van de Amerikaanse ex-Rus Goldberg in zijn boek De wijsheidsparadox. ()
Goldbergs boek gaat vooral over het groeiende verstand als je ouder wordt – een verrassend concept in deze tijden van verheerlijking van multitasken en snelheid. Goldman beschrijft welk ijzingwekkend verval zich allemaal onder het ouder wordende schedeldak afspeelt, het zijne niet uitgezonderd. ‘Over het geheel genomen is mijn geest zwakker noch sterker dan tientallen jaren geleden’, schrijft hij. ‘Ik ben lang niet meer zo goed in moeizame, complexe, doelgerichte mentale berekeningen. Andere dingen zijn echter gemakkelijker geworden. Wanneer ik word geconfronteerd met wat uiterlijk gezien een uitdagend probleem is, omzeil ik op de een of andere manier de moeizame mentale berekeningen die als bij toverslag onnodig lijken te zijn geworden. De oplossing komt moeiteloos, naadloos, schijnbaar vanzelf. Ik heb in de loop der jaren mijn vermogen tot zware mentale arbeid verloren, maar mijn vermogen om onmiddellijk en bijna onrechtvaardig gemakkelijk tot inzicht te komen lijkt sterker te zijn geworden.’
Wat is hier aan de hand? Het onvermijdelijke verval van de ouder wordende mentale vermogens wordt kennelijk met kracht gecompenseerd door een groeiend vermogen tot patroonherkenning. Het gaat om de onmiddellijke activering van het juiste denkpatroon, waardoor bijvoorbeeld een oudere manager onmiddellijk voelt: ‘hier gaat iets mis’ en direct de juiste oplossing tevoorschijn tovert. Het wordt intuïtie genoemd. Of wijsheid. Hoe meer patronen in het brein, hoe wijzer de kop.
Toch komt die wijsheid niet aanwaaien. Je kunt ook heel siffig oud worden. Goldberg houdt daarom een verfrissende flippica tegen mentale luiheid op jongere leeftijd. Ouderen kunnen ook wel iets nieuws leren, maar trager en targer. Als je jong bent lijkt alles wel vanzelf te gaan, maar alleen serieuze verdieping van kennis en vaardigheden in die jonge jaren levert latere krachtige patroonherkenning op. Het is als de fabel van de mier en de krekel: wie niks opslaat kan later nergens op terugvallen. Dàt is de reden waarom hoger opgeleiden en mentaal actieven later minder last van Alzheimer hebben.
Hendrik Spiering in N R C van vrijdag 5 oktober 2007
Lezen is niet leuk genoeg
Zwakke lezers worden later ‘functioneel analfabeten’. Nederland heeft er te veel van. Dit zijn de inleidende zinnen van een artikel in het wetenschapskatern van N R C van zaterdag 8 september 2007. Uit dit artikel van Brigitte Kooijman enkele citaten.
Maar de voornaamste factor van het grote aantal slecht lezende basisschoolkinderen is volgens Houtveen ‘didactische verwaarlozing’. “Het besef van vakmanschap is uit de mode geraakt. Alles op school moet leuk zijn. Lezen wordt niet langer gezien als de basis van alle andere kennis, het is een van de vele vakgebiedjes geworden. Niet alleen is in de afgelopen vijftig jaar de tijd die op school aan lezen besteed wordt gehalveerd, leerkrachten geven ook niet voldoende instructie om het leerproces goed te laten verlopen.”
Margreet de Vries meent dat we in Nederland de taal collectief veronachtzaamd hebben. “Iedereen vindt taal belangrijk en toch – dat is het vreemde – koesteren en onderhouden we de taalvaardigheid niet. In de klas wordt te vaak gekozen voor andere dingen, in plaats van nog even lezen. Dertig procent van de scholen neemt geen maatregelen tegen leesachterstanden, terwijl per week een uur extra oefenen bij zwakke lezers al veel problemen kan voorkomen. Ook de meeste dyslectici kunnen gewoon leren lezen, alleen hebben ze meer tijd nodig”.
Maar we moeten niet alles op het bordje van de scholen leggen, vindt ze. “Ook ouders laten het erbij zitten, ze denken dat hun kind zich toch wel ontwikkelt dankzij de televisie en de computer. Dat geldt niet alleen in achterstandsgezinnen. Ook bij hoogopgeleiden met een drukke baan zie je ook dat ze ‘s avonds geen zin meer hebben om voor te lezen.”
De Vries noemt ook de kwestie van de pabostudenten. “Bijna de helft komt tegenwoordig van het mbo, waar ze vaak al vier jaar nauwelijks iets aan taal hebben gedaan. Daarvoor zaten ze op het vmbo, dat ook al minder ‘talig’ is dan havo en vwo. De meeste pabostudenten hebben moeite met taal, dat blijkt onder meer uit de spellingtoets die ze aan het begin van hun opleiding moeten doen: bijna 70 procent zakt. Daarbij komt dat degene die voor de klas komen in groep 3 – de cruciale groep wat betreft taalontwikkeling – meestal de specialisatie onderbouw hebben gekozen omdat ze kinderen zo leuk vinden. Niet omdat ze graag kennis overdragen. Voor peuterleidsters met een mbo-opleiding op niveau 2 geldt dat zij niet altijd goed de taal beheersen. Dertig procent van de mbo’ers op niveau 1 en 2 is laaggeletterd. Je kunt je afvragen wat dat betekent voor de uitvoering van de voorschoolse taalprogramma’s.”
() Volgens Van de Grift heeft een belangrijk wetenschappelijk inzicht de belangstelling voor het leesonderwijs een flinke impuls gegeven. Het inzicht namelijk dat technisch lezen een vaardigheid is, die niet of nauwelijks afhankelijk is van intelligentie of sociaaleconomische achtergrond. In tegenstelling tot begrijpend lezen of rekenen. Van de Grift: “Met de juiste aanpak kan vrijwel ieder kind leren lezen, weten we nu. Het is dus een probleem waar iets aan gedaan kan worden.”
Wat er precies gedaan kan worden, heeft de Inspectie van het Onderwijs samengevat in de brochure Iedereen kan leren lezen, waaraan zo’n beetje alle leesdeskundigen van Nederland hebben meegewerkt. Zwakke lezers simpelweg meer instructie- en oefentijd geven is een van de voornaamste adviezen. En doorgaan met technisch lezen ná groep 3. Op veel scholen wordt vanaf groep 4 alleen nog aan begrijpend lezen gedaan. ()
Hoe simpel de adviezen er op het eerste gezicht ook uitzien, een ware cultuuromslag is nodig, stelt Toni Houtveen. “Scholen zijn activiteitsgericht in plaats van doelgericht. De druk op scholen om aan van alles en nog wat mee te doen, van kinderopvang tot buurtfeesten, is groot. Ook is er heel veel aandacht voor de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen. De kerntaak, het overdragen van kennis, is in de verdrukking gekomen.”
Bron: N R C van zaterdag 8 september 2008. Artikel: Lezen is niet leuk genoeg : te weing aandacht voor technisch lezen breekt kinderen later op. Auteur: Brigit Kooijman.
Nieuwe leesplankjes
Als ik uitgever was, van boeken of kranten of van welk drukwerk dan ook, zou ik investeren in het onderwijs. Liever gezegd, dat zou ik al een jaar of vijftien of twintig geleden hebben gedaan. Misschien had ik geprobeerd de Nederlandse Uitgeversbond, de organisatie van dagbladuitgevers, de Vereniging voor Letterkundigen, en de Vereniging voor Journalisten over te halen om gemeenschappelijk een aantal lagere scholen op te richten, waar de kinderen gewoon geleerd werd te lezen, schrijven en rekenen, desnoods met een geanimeerd leesplankje, een bewegende aap noot mies, om met de televisie te kunnen concurreren, maar verder zonder poespas.
Eind vorig jaar is door een paar van de genoemde organisaties en de Koninklijke Bibliotheek zo’n poging ondernomen. De overheid werd een miljoen per jaar gevraagd, om te beginnen. In iedere peuterzaal een boekenplank, met geld voor de schrijvers. Zoals het met zulke initiatieven gaat: geestverwanten en belanghebbenden verlenen op de opiniepagina’s bijval en dan hoor je er niets meer van.
Jammer, want dit blijft een waarheid als een koe: de toekomst van het drukwerk ligt in de capaciteit tot lezen. Begin jaren negentig heeft het Max Goote Kennisinstituut van de Universiteit van Amsterdam vastgesteld dat Nederland anderhalf miljoen functioneel analfabeten had – voor wie het al een heksenwerk was, een eenvoudige tekst te doorgronden. We zijn nu een generatie verder. Kennis in het algemeen leer je op school en verder wordt zo’n algemene wetenschap je in het gezin spelenderwijs overgedragen. Hetzelfde geldt voor gebrek aan kennis. De anderhalf miljoen vaders en moeders die minder weten, dragen al een jaar of vijftien hun gebrek aan kennis over.
Ook al tientallen jaren wordt er gepraat over wat de kinderen moeten weten om straks het rauwe leven aan te kunnen. De canon? Natuurlijk: het is beter als je iets weet van je vaderlandse geschiedenis, Rembrandt, De Ruyter, De Engelse oorlogen, Napoleon, Thorbecke, de Slag op de Mookerhei. Maar het samenstellen van een canon is een tegemoetkoming aan mensen, kinderen die een groot belang niet van een minder belang kunnen onderscheiden. Ze krijgen iets voorgeschreven. Als je met zo’n leesplankje grote mensen moet lastig vallen, wil dit zeggen dat ze als kind gebrekkig onderwijs hebben gekregen.
Hofland op vrijdag 18 augustus 2007 in zijn column in het Cultureel Supplement van N R C
De markt van vrije ideeën bestaat niet meer
The assault on reason is het laatste boek van Al Gore, de ex-president die in 2000 nipt de Amerikaanse presidentsverkiezingen van George W. Bush verloor en zich de laatste jaren inzet voor een ander milieubeleid (The inconvenient truth over het veranderende klimaat). Uit de boekrecensie van Warna Oosterbaan onderstaand citaat:
The assault on reason is een keiharde afrekening met de regering-Bush, maar dan wel opgesteld in de gedaante van een tijdsdiagnostiek, een analyse van het politieke, sociale en culturele leven in de Verenigde Staten. Gore’s belangrijkste vraag is: hoe is het toch mogelijk dat iedereen het maar pikt? Hoe kon Bush de oorlog tegen Irak verkopen, terwijl er duidelijk geen verband was tussen 9/11 en Sadam Hussein? Hoe kunnen de burgerrechten van de Amerikanen steeds verder worden beperkt? Waarom werden de waarschuwingen voor de orkaan Katrina genegeerd?
Zijn belangrijkste antwoord op al die vragen: omdat de rede niet meer regeert, omdat de ‘vrije markt van de ideeën’ niet meer bestaat. De publieke ruimte, waar in een uitwisseling van ideeën, interpretaties en opvattingen plaatsheeft, en waarin de beste ideeën de beste kansen krijgen, is veranderd in een warenhuis waar niet de producten, maar de reclames daarvoor de doorslag geven.
Hoe komt dat? Gore is daar heel resoluut in: door de televisie. In tegenstelling tot een krant zet televisie niet aan tot nadenken, zegt Gore. Woorden bestaan uit abstracte symbolen en doen daarom volgens hem vele meer een beroep op die delen van het menselijk brein waar geredeneerd wordt. Televisie kan het zonder die creatieve medewerking van zijn publiek stellen, en wordt daardoor veel onkritischer geconsumeerd. Televisie is ook zo goed als ontoegankelijk geworden voor de gewone mensen die aan het publieke debat willen deelnemen. Ze ontvangen maar kunnen niet zelf zenden. Tot slot vergt een televisiestation zoveel investeringen, dat de macht bij steeds minder media-ondernemingen is terechtgekomen, en die ondernemingen streven steeds meer commerciële doelen na.
Bron: NRC van vrijdag 10 augustus 2007
Domme babyvideo
Dreumesen die vaak naar educatieve video’s kijken hebben een kleinere woordenschat dan kinderen die dat niet doen. Dat concluderen wetenschappers van de University of Washington in Seattle deze week in de Journal of Pediatrics. Babyvideo’s als ‘Baby Einstein’ en ‘Brainy baby’, die de intelligentie van jonge kinderen moeten bevorderen worden goed verkocht in de VS.
Het effect ervan is nooit bewezen. De wetenschappers interviewden ouders van meer dan duizend dreumesen en testten de woordkennis van de kinderen. Het bleek dat de woordenschat van kinderen tussen 8 en 16 maanden 17 procent kleiner werd met elk uur dat ze per dag babyvideo’s keken.
Bron: NRC van donderdag 9 augustus 2007
Langer helder bij schaken en lezen
Iemand die op zijn oude dag nog schaakt, een krant leest of andere intellectuele activiteiten ontplooit, loopt 2,6 minder kans op de ziekte van Alzheimer of op andere vormen van dementie. Dat schrijven onderzoekers van de Rush Alzheimer’s Disease Center in Chicago deze week in de online editie van het vakblad Neurology. Ze hebben daar de intellectuele capaciteiten van 700 hoogbejaarden vijf jaar lang regelmatig getest. Negentig deelnemers kregen in die periode last van aftakelingsverschijnselen. De kans daarop was beduidend groter voor geestelijk inactieve mensen, ook na correctie voor vroegere intellectuele activiteit en lichamelijke bezigheden, allebei factoren die het resultaat kunnen beïnvloeden.
Het lijkt een nieuwe bevestiging van het parool ‘Use it or lose it’, ofwel wat je niet gebruikt kwijnt weg. Toch blijft de kip-en-ei-vraag op de achtergrond spelen. Krijgt iemand geen Alzheimer omdat hij zijn intellect fit houdt of kán iemand blijven lezen en schaken omdat hij niet dement wordt?
Bron: N R C van donderdag 28 juni 2007 (door onze redactie wetenschap)
Te veel televisie schaadt schoolvaardigheden
Adolescenten die te veel televisie kijken, krijgen leerproblemen en gaan later minder naar de universiteit
Amerikaanse onderzoekers die 700 kinderen gedurende een periode van twintig jaar volgden, leggen dit verband. Dit onderzoek is van belang omdat het de effecten van andere invloeden en ook de sociaaleconomische situatie uitsluit.
De onderzoekers slagen erin statistisch aan te tonen dat excessief televisiekijken tot belabberde academische prestaties leidt en niet andersom. Dat konden ze doen omdat ze de leervaardigheden van de kinderen bij het begin van het onderzoek incalculeerden. Het team selecteerde in 1975 vrijwilligers met een uiteenlopende sociaaleconomische achtergrond. Vervolgens werden kijkgedrag en de schoolprestaties bekeken op de leeftijd van 13, 16, 22 en 33 jaar.
Onderzoeksleider Jeffrey Johnson meent dat het brein van kinderen die veel voor de buis hangen, gewend raakt aan snel veranderende visuele stimuli die weinig intellectuele inspanning vergen. Dit zou tot gevolg hebben dat ze zich minder goed kunnen concentreren op andere activiteiten zoals lezen en opletten in de klas.
Tweeëntwintig procent van de kinderen die op hun veertiende meer dan drie per dag voor de buis zaten, volgde later gene hogere opleiding. Voor degene die minder dan één uur tv keken, was dat zeven procent. De overeenkomstige cijfers voor de kinderen die leerproblemen hadden bij het begin van de studie, waren respectievelijk 45 en 29 procent.
Bron: Eos magazine, juli-augustus 2007
Zo lijkt uw leven langer
In het zomernummer 2007 van het Psychologie magazine verscheen een artikel over het merkwaardige verschijnsel dat de tijd soms langzamer schijnt te verlopen. Een verschijnsel waarover Douwe Draaisma het bekende boek ‘Waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt’ publiceerde (2001). Onlangs verscheen een ander boek over dit verschijnsel (Stefan Klein. Tijd : een gebruiksaanwijzing). Het artikel in Psychologie magazine gaat in op met name dit nieuwe boek. In het artikel staat een klein kadertje met daarin vier items onder de kop ‘Zo lijkt uw leven langer’. Met name de tweede opmerking is hier van belang. Voor de volledigheid worden ze alle vier genoemd.
* ga actief op zoek naar nieuwe ervaringen zodat u veel herinneringen aanmaakt. De herinneringen aan alle zomervakanties in Toscane zullen in uw geheugen samenvloeien tot één grote mentale foto – ga dus liever het ene jaar naar Zuid-Afrika en het volgende naar Texel. Hetzelfde geldt voor werkdagen: doe een cursus, pak nieuwe taken op, neem steeds een andere route naar uw werk. Leer nieuwe mensen kennen
* Kijk zo min mogelijk televisie. Terwijl u blijft hangen bij programma’s die u niet werkelijk interesseren, vliegt de tijd voorbij – tijd die u ook aan iets beters had kunnen besteden. Maar terugkijkend levert een avond passief televisiekijken nauwelijks herinneringen op. Hetzelfde geldt voor internetten of computerspelletjes spelen.
* Probeer all indrukken bewust in u op te nemen. Focus op zoveel mogelijk zintuiglijke waarnemingen tijdens een moment dat u wilt onthouden – de warme zon op uw gezicht, de geur van tijm, het uitzicht met de glinsterende zee in de verte
* Leg vast wat u meemaakt: fotografeer, schrijf, bewaar theaterkaartjes. En fris uw geheugen regelmatig op door uw foto’s te bekijken en aantekeningen door te lezen.
Bron: Psychologie magazine, juli-augustus 2007 (tekst: Janneke Gielis)
Gij zult …
In nummer 12 van Management team (29 juni 2007) verscheen een artikel waarin de redactie tips geeft aan een ieder die succesvol wil worden of zijn. Twintig korte, vlot geschreven tips. Tips om vooral een helder doel te stellen, bereid zijn risico’s te nemen, je niet te laten afleiden of in jezelf te geloven. De 6e tip heeft als kop:
Gij zult …. nooit stoppen met leren
Natuurlijk zijn er succesvolle ondernemers met alleen maar basisschool, maar die zijn een even grote uitzondering als de 95-jarige verstokte roker die maar geen longkanker wil krijgen. Lezen is een laagdrempelige manier om uzelf intellectueel te blijven ontwikkelen. Filosoof René Gudde verwoordt het als volgt: “Het menselijk intellect bestaat uit verbeelding, geheugen en waarneming. Door te lezen, vergroot je je harde schijf en maak je ruimte in je hoofd voor je hogere intellectuele kenvermogens, die van oordelen, visie ontwikkelen en meerjaarplannen maken. Door lezen en leren train je deze intellectuele vaardigheden.”
Bron: management team van 29 juni 2007 (nummer 12)
Auteur: Marieke van Willigen
(vrijdag 29 juni 2007)