Categorieën
Citaten Filosofie Geschiedenis

Ik ben conservatief. Aartsconservatief. Tot op de grens van het benepene, hoor.

Hieronder een aantal citaten uit een in 2013 verschenen boek over een redelijk Bekende Nederlander. Een vlot geschreven en samengestelde bundel waarin Frenk van der Linden en Pieter Webeling de hoofdpersoon en mensen uit zijn directe omgeving sprekend opvoeren. Waarschijnlijk herkent u hem. De bundel omvat 167 pagina’s en negen hoofdstukken. 

1. Jongensjaren
Meisjes zagen mij als een soort mongool. Dat maakten ze mij ook wel duidelijk door bijvoorbeeld niet mij te willen dansen op dansles. Alleszins begrijpelijk, omdat ik nogal eens op tenen ging staan. Dansen is voor mij een van de dieptepunten in mijn bestaan. Ik lag er niet wakker van dat meisjes mij niet zagen staan. Eerlijk gezegd had ik ook geen oog voor hen. In romans lees je dat jonge mannen geobsedeerd zijn door vrouwen. Bij het zien van een verlepte hortensia denken ze al aan seks. Tja, ik was ook geen rebel. Ik had niet de minste behoefte mij te verzetten tegen het ouderlijk gezag, zoals dat hoort bij pubers. (p. 28)

2. Wetenschap
Na mijn afstuderen moest ik in dienst. Moet je je voorstellen: ik was zevenentwintig jaar, een geschoold tegenspreker, ik had geleerd zelfstandig en kritisch te denken, en dan kom je in zo’n weerzinwekkende, stompzinnige, achterlijke, debiele organisatie.  () In die tijd moest je je onderbroeken ‘mesbreed’ opvouwen. Deed ik natuurlijk niet. Bij een inspectie zei ik: ‘Naar mijn stellige overtuiging hebben uw hogergeplaatsten deze merkwaardige regel reeds afgeschaft.’ O, had ik tegenspraak? Wilde ik het weekend liever binnenblijven? (p 43)

Geschiedenis ís in mijn ogen een literair genre. Kijk, een schrijver vertelt een verhaal. Een historicus vertelt ook een verhaal. Voor je liggen stapels kaartjes, aantekeningen en notities. Het is de kunst om al die informatie min of meer overtuigend aan elkaar te verbinden. Bij alles wat er rond zo’n historische gebeurteneis speelt, zorg je voor samenhang, structuur. Uiteindelijk is het verhaal een interpretatie van wat er is gebeurd. (p. 46)

Ik denk dat mijn voornaamste wetenschappelijke kwaliteit vrij onwetenschappelijk is. Namelijk: een prima werkende intuïtie. Dat je aanvoelt hoe je een gebeurtenis in de tijd moet plaatsen. What’s ticking? Ik vind de meeste historici weinig overtuigend in hun analyse van de wereld waarin wij zelf leven.  () De intuïtie komt eerst. Ik denk even na: aha, zo zit het. Al achteruitpeddelend kom ik erachter waarom die analyse vermoedelijk de juiste is. Meestal komt de verklarende redenering dus achteraf – maar dan heeft mijn intuïtie mij al gelijk gegeven. Zoiets is het. Intuïtie is een proces waarbij je de kennis al hebt, hè, Die ligt als het ware onder de oppervlakte. Ik heb een enorm wantrouwen tegen de mode van de dag. Het zal zo’n vaart niet lopen – dat denk ik al heel snel. Maar mensen zijn gek op paniek en rampenscenario’s. De media ook. (p. 54-55)

4. Media
Ik ben nogal nieuwsgierig, en die nieuwsgierigheid wil ik blijven voeden. Daar word ik gelukkig van. Ik ben de universiteit dankbaar voor de mogelijkheden die ik heb gekregen. Ik bedoel: mijn talent als spreker had ik niet in de apotheek kunnen ontwikkelen. Maar nu durf ik rustig te stellen: mijn leven buiten de academische wereld was aanzienlijk interessanter en stimulerender – óók in intellectueel opzicht – dan mijn leven daarbinnen. Ik denk dat ik als popularisator in de media méér heb kunnen betekenen dan in enige andere rol. (p. 96-97)

5. Kunst
Ik ben conservatief. Aartsconservatief. Tot op de grens van het benepene, hoor. Ik hou van negentiende-eeuwse schilders als Schinkel, Friedrich, Spitzweg, Menkel, de Haagse school, de impressionisten … Nou ja, te veel om op te noemen. ‘Burgerlijk-sentimentele kunst’ noemen intellectuele kunstkenners dat. Van die prietpraat heb ik me nooit iets aangetrokken. In Berlijn ga ik binnenkort weer lekker kijken naar een zaal vol werk van Caspar David Friedrich. Dat doet mij extra veel genoegen omdat ik die mystieke landschappen al wel tien keer heb gezien. (p. 104)

 8. Politiek
Ik wantrouw elke vorm van collectiviteit. Dat gevoel is sinds mijn jeugdjaren nooit meer overgegaan. Zo gauw ik het idee heb dat een groep welbewust wordt opgehitst …  (p. 145)

Eigenlijk is het probleem veel beter oplosbaar door de kloof tussen burger en politiek aanzienlijk dieper en groter te maken, en her en der een bruggetje te leggen. Als een kabinet niet bevalt, flikker je de dames en heren bewindslieden er na vier jaar weer uit. Zo werkt dat. Dat is parlementaire democratie. Wie wordt altijd genoemd als een van de meest bewonderde politici van de eeuw? De oude Drees. Maar juist hij had een gepaste afstand tot de burger. 

9. Levensbeschouwing
Ik heb nooit de verleiding gehad om mij tot een god te wenden. Als kind heb ik wel eens een ongericht verzoek het universum in gestuurd: of dat geruzie tussen mijn vader en moeder en keer mocht ophouden. Dan keek ik naar de hemel. Beter gezegd: naar het plafond van mijn kamertje. Maar ik wist toen al dat er geen hemelse instantie was die mij kon helpen. (p. 163-164)

Een van de laatste filosofen die ik heb gelezen, was Marcuse met One-Dimensonal Man, in de jaren zestig een onverbiddelijke bestseller. Hij beweerde dat de mens in deze moderne consumptiesamenleving totaal vervreemd is geraakt van wie hij in essentie is. Mij leek precies het omgekeerde het geval. In de negentiende eeuw werkten mensen zich de takken, ze kregen tbc, de helft van de kinderen stierf voor het vijfde levensjaar en je werd gemiddeld genomen niet ouder dan veertig. Was je toen vertrouwd met het bestaan? En de bekende filosofische vraag of het leven zin heeft, is wat mij betreft allang beantwoord. Die zin is  er niet. Althans, je mag zelf uitvinden wat de zin is. Dat is een zegen. Stel je voor dat wetenschappelijk zou worden bewezen dat de zin van het leven postzegels verzamelen is? Ook die van Senegal. Mongolië en Noord-Korea? (p. 165)

Pieter Webeling en Frénk van der Linden Het mooiste woord is ...

Slotsom
Mocht u deze BN’er nog niet herkend hebben en/of willen weten uit welk boek deze citaten komen? Klik hier.
De laatste uitspraak doet sterk denken aan de quote die de jonge historicus Rutger Bregman regelmatig bezigt (“Vroeger was één bak ellende”), die bij deze markante Nederlander college volgde en op een bepaalde manier (zonder diens cynisme, ironie noch knorrepotterij) in zijn voetsporen treedt.

Citaat 128 (vrijdag 2 mei 2014)
Homepage Citaten 2014

Door Hans van Duijnhoven

Bibliothecaris sinds september 1979. Werkzaam in de regio Noord Oost Brabant.

Geef een reactie

%d bloggers liken dit: