Gisteren las ik – tussen de droom van de rode kamer-bedrijven – driekwart van het nieuwste boek van Joris Luyendijk. Op pagina 165 roemt hij – zeer terecht! – delpher.nl

Een fantastische site, gerund door de Koninklijke Bibliotheek. Ik schreef er eerder over (Delpher en homo puppy – september 2019). En meteen nadat ik die zin van Joris Luyendijk las (Tik op het geweldige krantenarchief delpher.nl ‘Algemeen Handelsblad’ en ‘slaven’ in, en de voorloper van NRC Handelsblad blijkt vanaf de oprichting in 1828 meteen advertenties te zijn gaan verkopen voor veilingen van Surinaamse plantages inclusief de ‘behoorende slaven en slavinnen, vee en meubilair’.), wist ik dat ik vergeten was te kijken of in het verleden in kranten en tijdschriften over De droom van de rode kamer was geschreven.
Binnen no time kwam ik (via de zoektermen Cao Xueqin) uit bij een lang artikel van W.L. Idema; uit 1992, in de NRC.
Inderdaad Wilt L. Idema, de sinoloog uit Leiden, die ik in mijn eerste artikel over De droom van de rode kamer ook al naar voor haalde. Dat zal hier ook weer gebeuren. Aan het slot van dit artikel zal ik dat bewuste artikel opnemen.

De zeven vinkjes
Het nieuwe boek van Joris Luyendijk (De zeven vinkjes : hoe mannen zoals ik de baas spelen) sluit wat mij betreft mooi en redelijk onverwacht aan bij De droom van de rode kamer. Én sluit perfect aan bij een tijdgeest die wellicht in Nederland en andere westerse democratieën aan het kantelen is.
De laatste maanden werd/wordt in twee tv-programma’s stilgestaan bij een groeiende kloof tussen een relatief kleine, vermogende elite en de rest van de samenleving. Jeroen Pauw deed dat in januari in Scheefgroei samen met Sander Heijne (mede-auteur van Fantoomgroei : waarom we steeds harder werken voor steeds minder) en momenteel heeft Volkskrant-columnist Sander Schimmelpenninck het in Sander en de kloof over hetzelfde onderwerp. Sander doet dat, wat mij betreft, ‘beter’ dan Jeroen.
De kernvraag is in beide programma’s hoe het mogelijk is dat in een land waar ogenschijnlijk alles op orde is, we gemiddeld nog nooit zo rijk zijn geweest er op talloze terreinen grote kloven zijn (ontstaan) tussen een klein deel van de bevolking die in welvaart en welzijn zwemt én de rest van de bevolking, waarvan een steeds groter deel niet meer langer beschikt over fatsoenlijk onderwijs, een betaalbaar huis, een zekere baan, een redelijk pensioen en in zijn algemeenheid een onzeker leven moet leiden.
Jeroen Luyendijk doet in De zeven vinkjes een poging te beschrijven wie aan de goede kant van de streep zijn geboren en waarom zij zich meestal geen zorgen hoeven te maken over zaken die in Scheefgroei en Sander en de kloof aan de orde worden gesteld. Mensen met zeven vinkjes zijn anders gezegd met een zilveren of gouden lepel in de mond geboren. Net zoals Baoyu en zijn vele zussen en nichtjes. In wezen alle leden uit de huizen Ning en Rong. Maar daarover straks meer.

Terwijl ik deel twee en drie van De droom van de rode kamer las ging het de laatste dagen in de media over Jeff Bezos, en zijn nieuwe, in Nederland gebouwde schip en dat om het op zee te krijgen een beroemde brug in Rotterdam tijdelijk afgebroken moet worden. Een schip dat pakweg 500 miljoen euro kost.

Iedereen die De droom van de rode kamer leest zal zich op zeker moment afvragen of Baoyu en zijn familie niet in een onwerkelijke wereld leven. Zij zijn zó rijk, het lijkt allemaal zo normaal, hebben zo veel bedienden en (half)slaven, kunnen iedereen die hen in de weg staat omkopen et cetera.
En vooral de jongelui leven een onbezorgd, heerlijk leven. Een leven waarin het gaat om elkaar bezoekjes brengen, gedichten schrijven, een schilderij maken, borduren en haken, af en toe naar school gaan. En altijd lekker eten, veel thee drinken. Omringd door tientallen bedienden, vooral meisjes met prachtige namen als Abrikoos, Windkastanje, Karmijntje, Harmonie, Kikker of Vijfje.

Ze leven op zeker moment letterlijk in een paradijselijke omgeving: de Panoramatuin. Die speciaal voor de oudste zus van Baoyu is aangelegd. Een zus die nog een stapje hoger mocht (dan wel: kón of moest) reiken. Yuangchun wordt in hoofdstuk ? uitgekozen tot (de zoveelste?) concubine (sorry: Verheven Gade) van de Keizer. De keizer die in dit fantastische boek niet aan bod komt; hij wordt alleen genoemd, aangeduid als “De Drakendoder” of “Heer van Tienduizend Jaren”. De familie krijgt alleen af en toe bezoek van de Kroonprins, ene Shirong.
Terwijl ik over het leven van Baoyu met zijn (half)zussen en nichtjes las kreeg ik daar in eerste instantie een weerzin tegen. Hoe ver verwijderd kunnen leden van de elite van het gewone volk verwijderd zijn? Onwerkelijk. Maar, even later bedacht ik me dat we in het Westen in wezen leven als in die Panoramatuin.

Uiteraard zijn er mensen aan de échte ‘top’ die als een Jeff Bezos in onvoorstelbare luxe leven. Dankzij veel paladijnen (prachtig en illustratief beschreven door Oliver Bullough in Moneyland), maar in wezen kunnen de meesten van ons in onze contreien zich in ons niet-werkzame deel van ons leven vaak bezighouden met ‘leuke dingen’. En wat zou er gebeuren als we de volstrekt absurde rijkdom van de een procent van de een procent op een giga schaal zouden gaan afromen (beter: terughalen) en doorsluizen naar de rest van de samenleving?
Al lezende kwam een boek uit 2013 naar boven: Hoeveel is genoeg? : geld en het verlangen naar een goed leven van vader en zoon Robert en Edward Skidelsky. In dat boek halen ze een – inmiddels weer beroemd geworden – artikel van John Maynard Keynes aan. In Economic Possibilities for our Grandchildren vroeg hij zich al in 1930 af hoe onze samenleving er honderd jaar later voor zou staan als we steeds rijker zouden zijn geworden. Hij dacht dat we dan in 2030 gemiddeld ‘slechts’ vijftien uur per week zouden hoeven te werken; en de rest van de tijd als een soort Baoyu kunnen gaan leven.

Natuurlijk noemt hij Baoyu niet, maar hij wist wel dat we we door steeds slimmer te worden we in minder tijd meer voor elkaar zouden kunnen boksen, waardoor er … simsalabim … geld over zou blijven voor leuke dingen, in ‘het goede leven’.
Helaas kun je stellen dat we als samenleving een andere weg zijn ingeslagen. We zijn gevallen voor alle verleidingen die bedrijven ons aanpraten; diensten en producten die niet alleen veel tijd, maar vooral veel geld opslokken. Geld waarvoor nog steeds gemiddeld dertig à veertig uur per week gewerkt moet worden. Zo veel en zo hard dat velen van ons een stressvol leven leiden, en amper toekomen aan dat goede leven. En daarbovenop komt dan een kloof die de laatste dertig à veertig jaar geleden steeds groter is geworden. Zeg maar door het TINA-verhaal, beter: sprookje. Het sprookje dat het gros van de ‘normale’ burgers doet geloven dat het terecht is dat zij aan de top zoveel inkomen, maar vooral vermogen ‘verdienen’. “Zij hebben er tóch hard voor gewerkt?”

Een verhaal dat geleid heeft tot de kloof tussen Baoyu-achtige types en het gros van de mensen die het met de pet in de hand mogen aanschouwen. Die voor het gros denken dat er niets aan te doen is en lethargisch op partijen blijven stemmen die geenszins van plan zijn de verworven rechten van de Baoyu’s van nu te gaan aantasten.
Alhoewel?
Ik vermoed (en hoop een beetje) dat we op een punt komen waarin mensen aan de zijkant zullen gaan inzien hoe absurd een samenleving is waarin we een brug gaan demonteren om het jacht van een rijke patser doorgang te bieden. Zelfs als hij daarvoor betaalt. Nu wel! Jeff heeft immers geld zat omdat hij al jaren geen belasting betaalt; zich in wezen van de samenleving heeft afgewend. Wel een samenleving die hem zo wanstaltig rijk heeft laten worden.
De komende dagen zal ik band vier van De droom van de rode kamer gaan lezen. En waarschijnlijk ervaren dat alles wat hoog staat op zeker moment naar beneden moet vallen. Dat in wezen dingen nooit blijven zoals ze zijn. Alles is verandering. Én ik ben benieuwd of de beroemde regels uit het eerste hoofdstuk bewaarheid zullen worden:
ALS SCHIJN DE WAARHEID SPEELT, WORDT WAARHEID SCHIJN
ALS NIET-ZIJN ZIJN VERBEELDT, BLIJKT ZIJN NIET-ZIJN TE ZIJN
Het zal me ook benieuwen hoe Baoyu zich tot het aankomende onheil praktisch, maar vooral moreel, filosofisch zal (gaan) verhouden. Of, en hoe denkers als Zhuang Zi, Lao Zi, Xun Zi, Mencius of Mo Zi in het verhaal worden meegenomen.

Ik las tussendoor De Weg : wat Chinese filosofen ons over het goede leven leren van Michael Puett en Christine Gross-Loh uit 2016. En ergens in huis ligt Chinees denken : over geschiedenis, filosofie en samenleving van Roel Sterckx (een Vlaams-Britse sinoloog) uit 2021 klaar, waar ik het volgende citaat in aantrof:
De meeste denkers in het oude China stelden dat wat mensen in hun kijk op de wereld om hen heen verbindt, de onverbiddelijke wet is dat alles in een toestand van constante beweging verkeert. Het enige stabiele referentiepunt is de wetenschap dat alles onderhevig is aan verandering. Maar in plaats van zich er zorgen over te maken, te proberen de dingen te houden zoals ze zijn, of te proberen het te ontstijgen, moet ons doel zijn ons aan te passen aan deze voortdurend veranderende omstandigheden, of dat nu de fysieke veranderingen in de natuur zijn of veranderingen in de samenleving. In essentie betekent leven en de wereld begrijpen het kunnen hanteren van verandering. (pagina 78-79)
Hieronder staat de volledige tekst van een artikel dat eerder verscheen op vrijdag 6 november 1992. Geschreven door Wilt Idema. Het verscheen in het Cultureel Supplement van NRC Handelsblad.
LET OP: spoiler alert
Ook terug te lezen via delpher
De verwende Jia Baoyu, de teergevoelige Lin Daiyu en de goedlachse Xue Baochai
W.L. Idema – NRC Handelsblad, 6 november 1992
De Rodologie, de bestudering van de achttiende-eeuwse roman De droom in de rode kamer, levert in China jaarlijks honderden artikelen en tientallen boeken op. Onder Mao was het de enige roman die op grote schaal verspreid werd. Er bestaan films, toneelstukken en stripverhalen over. Wat is De droom in de rode kamer voor een boek? In tegenstelling tot de alledaagse ellende van het leven in het moderne China biedt de roman uitzicht op een wereld van schitterende schoonheid, intellectuele verfijning en filosofische diepgang.
Peking is een grauwe stad. Dat geldt niet alleen voor de nieuwbouwwijken maar ook voor de weinige nog resterende oude wijken. Wie door de smalle stegen van deze oude stad dwaalt, wordt aan weerszijden ingesloten door meer dan manshoge grijze muren, die de huizen en binnenhoven afsluiten voor nieuwsgierige blikken. Van tijd tot tijd verheft een boomkruin zich boven de daken en soms herinnert een fraaie maar inmiddels sterk verwaarloosde poort aan vroegere glorie.
Tegen deze achtergrond van kleurloosheid (en in sommige perioden van het jaar alomtegenwoordig stof) steekt het felle rood van de resterende paleizen des te scherper af. Een Chinese roman met de titel Honglou meng of De droom in de rode kamer roept dan ook onmiddellijk beelden op van leven van luxe in de hoogste kringen van de maatschappij, terwijl het woord ‘droom’ natuurlijk het illusoire karakter van zo’n leven in weelde doet uitkomen.
![The Dream of the Red Chamber (Centaur Classics) [The 100 greatest novels of all time - #56] eBook door Cao Xueqin - 9788892558588 | Rakuten Kobo België](https://i0.wp.com/lezervanstavast.org/wp-content/uploads/2022/02/the-dream-of-the-red-chamber-centaur-classics-the-100-greatest-novels-of-all-time-56-1.jpg?w=580&ssl=1)
De lezer wordt niet teleurgesteld. De droom in de rode kamer, die tweehonderd jaar geleden, in 1792, voor het eerst in druk verscheen, beschrijft inderdaad in honderdtwintig hoofdstukken tot in alle bijzonderheden het dagelijkse leven van een puissant rijke familie, de Jias. Twee takken van de familie bewonen in de hoofdstad twee belendende panden, of beter gezegd, twee complexen en tuinen. Hoofdpersoon van de roman is de door zijn almachtige grootmoeder stierlijk verwende Jia Baoyu, een gevoelige jongeman, geen kind meer maar ook nog lang geen volwassene. In een andere eeuw en in een andere cultuur zou men spreken van een opgroeiende puber. Jia Baoyu is geboren met een stuk jade in zijn mond dat hij als een amulet steeds bij zich draagt. In feite is hij de aardse manifestatie van een mythische steen die bij de reparatie van de hemel overtollig was.
De oudste zus van Jia Baoyu is een geliefde concubine van de keizer. Wanneer het haar bij hoge uitzondering wordt toegestaan het ouderlijk huis met een bezoek te vereren, besluiten de familieoudsten de tuinen van beide panden te verenigen tot een nieuw park, vol paviljoens en andere gebouwen, om zo de geliefde des keizers op passende wijze te kunnen ontvangen. Na haar korte bezoek (in hoofdstuk achttien) worden de jonge meisjes uit de familie samen met hun personeel in deze nieuwe tuin gehuisvest. Ook Jia Baoyu, die zich onder meisjes veel meer op zijn gemak voelt dan onder jongens, mag er met zijn dienstmeisjes zijn intrek nemen.
Het grootste deel van de roman speelt zich binnen de muren van deze tuin af en de handeling wordt gevormd door de onschuldige activiteiten van Jia Baoyu en zijn zussen en nichtjes, met alle onvermijdelijke kleine misverstanden en ruzietjes die nu eenmaal binnen zo’n beschermde omgeving onvermijdelijk zijn.

Corruptie
Tegelijkertijd krijgt de lezer een onverbloemd beeld van het reilen en zeilen van het leven in een rijke familie met hoge ambtelijke connecties. Jia Baoyu’s vader is een strenge confucianist die als hoofdstedelijk ambtenaar een goede reputatie geniet maar als goedwillende provinciaal bestuursambtenaar het slachtoffer wordt van de ongebreidelde corruptie van zijn ondergeschikten. Jia Baoyu’s ooms en neven in de andere tak van de familie geven zich over aan alle zonden die zij zich door hun rijkdom en macht kunnen permitteren. Maar ook de beschermde wereld binnen de muren van de tuin kan haar onschuld en zuiverheid niet bewaren. De droom in de rode kamer verwijst ook naar Jia Baoyu’s bewustwording van zijn eigen seksualiteit, in hoofdstuk vijf van de roman, wanneer hij in een droom het land van zelfbegoocheling wordt binnengeleid en voor het eerst geslachtsgemeenschap heeft. Nog voor hij en zijn zussen en nichtjes hun intrek hebben genomen in hun paradijs, heeft hij al geproefd van de appel. Jia Baoyu is verliefd op zijn teergevoelige, lichtgeraakte maar ziekelijke nichtje Lin Diayu, maar voelt zich ook aangetrokken tot de goedlachse, nuchtere en oergezonde Xue Baochai. Omdat Lin Daiyu en Jiao Baoyu elkaar nooit hun wederzijdse liefde durven te bekennen, wordt hun verhouding gekenmerkt door talloze ruzies en misverstanden. Jia Baoyu’s ouders, die weten hoe eigenzinnig hij is op dit punt, laten hem in de waan dat zij voor hem een huwelijk zullen arrangeren met Lin Daiyu, maar als hij in zijn huwelijksnacht de sluier van zijn bruid optilt, blijkt hij getrouwd te zijn met Xue Baochai. Op hetzelfde moment sterft Lin Daiyu door een bloedspuwing.
De familie wordt gestraft voor de vele wandaden van haar leden door een vrijwel volledige confiscatie van haar bezittingen. Jia Baoyu verwekt, na een lange periode van indolentie, een kind bij zijn echtgenote, neemt deel aan de staatsexamens en verdwijnt dan spoorloos – hij zal zich nog eenmaal vertonen aan zijn vader, in de gedaante van een zwervende bedelmonnik. De mythische steen, die in het begin van de roman had gesmeekt om het leven op aarde te mogen smaken, blijkt, door het lijden gelouterd, tot hoger inzicht te zijn gekomen en keert terug nar zijn oorsprong.

Stripverhaal
De bestudering van de roman, de ‘Rodologie’, is in China een specialisme dat jaarlijks honderden artikelen en tientallen boeken oplevert. In mijn eigen bibliotheek beslaat deze ‘Hongloumania’ een meter of vier, in de bibliotheek van het Sinologisch Instituut in Leiden een meter of tien – uitsluitend tekstuitgaven en monografieën. In omvang en productiviteit is de Rodologie slechts te vergelijken met de Shakespeare Industry.
De Rodologie wordt bovendien gekenmerkt door een opvallende gepassioneerdheid. Discussies en polemieken worden gevoerd met een heftigheid en inzet die op vele andere terreinen van de Chinese literatuurgeschiedenis nu juist angstvallig wordt vermeden.
Een belangrijk deel van de Rodologie bestaat uit biografisch onderzoek naar de auteur en de kritische vergelijking van de vroege manuscripten en drukken. Van de auteur Cao Xueqin (Cia Zhan, 1715-1763) is weinig meer bekend dan dat hij een afstammeling was van de puissant rijke Cao Yin (1658-1712) en dat hij zijn eigen leven in Peking sleet onder steeds armelijker omstandigheden. Cao Yin was een gunsteling van de Kangxi Keizer, de tweede heerser van de door de Mantsjoes gestichte Qing-dynastie (1644-1911). De Kangxi Keizer regeerde van 1662-1722. Cao Yin was geen ambtenaar maar een horige van de keizerlijke familie. Uiteindelijk verwierf hij de post van directeur van de keizerlijke zijdeweverijen in Nanking en Soochow, de grootste industriële bedrijven van China. Hij ging op voet van gelijkheid om met de keizerlijke gouverneurs en voorzag de keizer , buiten het bureaucratische apparaat om, van allerlei vertrouwelijke informatie.
Bij bezoeken van de Kangxi Keizer aan het zuiden van zijn rijk, trad Cao Yin op als diens gastheer. Cao Yin was een patroon van schrijvers en kunstenaars. Zelf schreef hij een toneelstuk over de ondergang van de Ming-dynastie.
Helaas, de opvolger van de Kangxi Keizer was weliswaar een van diens vele zonen maar allerminst degene die door de vader voor het keizerschap was uitverkoren en hij bejegende alle gunstelingen van zijn vader met de grootste achterdocht. De alomtegenwoordige corruptie van het dynastieke China verschafte al spoedig (in 1727 en 1728) voorwendsels om Cao Yins zoons en opvolgers van hun functie te ontheffen, het bezit van de familie te confisqueren en de leden van de familie op te dragen naar Peking terug te keren. Cao Xueqin moet als kind de laatste dagen van de glorie van de Cao’s in Nanking nog bewust hebben meegemaakt.
De roman is tot op grote hoogte geschreven ‘à la recherche du temps perdu’. Eigen herinneringen, verhalen van oudere familieleden en dromen van vergane glorie zijn verweven tot een tapisserie van waarheid en verzinsel, waarin historische werkelijkheid en literaire fantasie zich, ondanks alle filologische acribie, nooit meer zullen laten ontwarren.

Kanttekeningen
Terwijl Cao Xueqin voortschreef aan zijn roman werden de opeenvolgende versies van de hoofdstukken gelezen door familieleden, die de manuscripten voorzagen van kanttekeningen. Soms wezen ze hem op passages die wellicht politiek gevoelig zouden kunnen liggen, wat dan weer aanleiding gaf tot min of meer verregaande herschrijvingen. Door de opeenvolgende herschrijvingen bevat de roman een aantal interne tegenstrijdigheden. Op grond hiervan, en op grond van de in sommige manuscripten ten dele bewaarde kanttekeningen van de eerste lezers, hebben talrijke geleerden geprobeerd de oorspronkelijke plot van de roman te reconstrueren – met bijna evenzovele resultaten.
Cao Xueqin heeft zijn roman nooit voltooid. De oudste manuscripten bevatten tachtig hoofdstukken, terwijl de roman in gedrukte vorm honderdtwintig hoofdstukken telt. De tekstbezorger van de eerste gedrukte versie, Gao E (ca. 1738-ca. 1815), zegt in zijn voorwoord dat hij zich heeft beperkt tot ordenen van aanwezig materiaal en het uitwerken van de aanzetten die in de eerste hoofdstukken reeds gegeven waren. Veel geleerden zijn echter van mening dat de laatste veertig hoofdstukken vrijwel geheel door Gao E zijn geschreven. Gao E is in de meest schrille bewoordingen beschuldigd van het verkrachten van de oorspronkelijke opzet van de roman. Hij zou met name de ‘anti-feodale strekking’ van het werk geweld hebben aangedaan. In recente jaren is men iets meer geneigd de rol van Gao E positiever te benaderen. Hoe dan ook, omdat de verschillende manuscripten teruggaan op uiteenlopende stadia van de onvoltooide roman en omdat de gedrukte versie de nodige zetfouten bevat, is de roman een mer à boire voor de scherpzinnige tekstcriticus.

Sleutelroman
Een andere stroming binnen de Rodologie leest De droom in de rode kamer vooral als een sleutelroman. Deze critici zien in de verhouding tussen Jia Baoyu en Lin Daiyu een afspiegeling van de verhouding tussen de Chongzhen Keizer (de laatste keizer van de Ming dynastie) en zijn meest geliefde concubine, of van de liefde van Shunzhi Keizer (de eerste keizer van de Qing dynastie) voor zijn meest geliefde concubine, of van de liefde van de Kangzi keizer voor een van zijn hofdames. Door de geheimzinnigheid waarmee het leven in de vrouwenvertrekken van de Verboden Stad omgeven was, deden de wildste geruchten de ronde over wat zich er binnen de paleismuren wel niet afspeelde, zodat er ruimschoots materiaal, maar alles volstrekt onbetrouwbaar, voorhanden is voor speculaties van deze aard. Al naar gelang de keizer die men kiest, komt men natuurlijk ook tot andere identificaties van de honderden andere figuren in de roman, terwijl aan de keuze voor een Ming of een Qing Keizer allerlei gevolgtrekkingen betreffende de politieke opstelling van de auteur worden vastgeknoopt.
De biografisch-filologische invalshoek werd vertegenwoordigd door Hu Shi (1891-1962), een van de voormannen van de moderne literatuur in eigentijdse spreektaal en een pionier in de wetenschappelijke studie van de traditionele Chinese roman. Hu Shi legde zijn hele leven de nadruk op de eigen verantwoordelijkheid van de intellectuelen. Tot 1949 weigerde hij zich aan te sluiten bij enige politieke partij – hij stierf uiteindelijk op Taiwan. In de Volksrepubliek werd hij aangevallen als het prototype van de verwesterde intellectueel. Volgens de Communistische Partij miskende zijn benadering van de roman het ware karakter van het werk: een rücksichtslos exposé van een genadeloze afrekening van en een genadeloze afrekening met de ‘feodale maatschappij’. In 1952 gaf Mao Zedong persoonlijk het startschot voor een politieke campagne tegen Hu Shi’s ‘bourgeois interpretatie’, de eerste van de vele heropvoedingscampagnes van intellectuelen.
Mao Zedongs persoonlijke bemoeienis met de roman had ook zijn goede kant. Het betekende dat de roman in de Chinese Volksrepubliek steeds op grote schaal is verspreid, ook wanneer vrijwel alle andere werken uit de traditionele en de moderne literatuur verboden waren.

De droom in de rode kamer onttrekt zich aan iedere reductionistische interpretatie. In tegenstelling tot de sjablonen van het socialistisch realisme en de revolutionaire romantiek confronteert de roman de lezers met een weergaloze meerduidigheid, een onnavolgbaar spel van in elkaar verkerende waarheden. In tegenstelling tot de grijze monotonie en de alledaagse ellende van het leven in het moderne China biedt de roman, ondanks alle overzweven schaduwkanten, uitzicht op een wereld van schitterende schoonheid, intellectuele verfijning en filosofische diepgang, die de Chinese lezer een gevoel van terechte trots kan geven op de eigen culturele traditie.
De droom in de rode kamer is een van de ‘meesterwerken van de wereldliteratuur’. Het is jammer dat de Nobelprijs voor literatuur niet postuum kan worden toegekend. Wanneer dat wel het geval zou zijn, had Cao Xueqin die in China zo felbegeerde onderscheiding al lang verworven voor zijn vaderland. Maar ook zonder zulke eerbewijzen heeft zijn roman haar weg gevonden naar vele lezers in het westen.
Van de Honglou meng bestaan verschillende uitstekende volledige vertalingen. De vertaling in Penguin Classics in vijf delen door David Hawkes en John Minford onder de titel The Story of the Stone (1973-1986) is een magistrale herschepping, waarnaast de competente vertaling door Yang Hsienyi en Gladys Yang, A Dream of Red Mansions, 3 dln. (Peking, 1978-1980) onverdiend pover afsteekt.
Een Franse vertaling door Li Tche-Houa en Jacqueline Alézais, Le rêve dans le pavillion rouge, 2 dln. (1981) verscheen in de collection de la Pléiade.
In het Nederlands beschikken we slechts over de hervertaling van Franz Kuhns sterk verkorte Duitse bewerking, Der Traum der roten Kammer (1932), door Ad Vorstman als De droom in de roode kamer (1946).
Het leven van Cao Yin is Bestudeerd door Jonathan D. Spence, Ts’ao Yin and the K’ang-hsi Emperor : Bondservant and Master (New Haven, 1966).
Biografische en bibliografische details komen aan de orde in Wu Shih-ch’ang, On the Red Chamber Dream : A Study of Two Annotated Manuscripts of the XVIIIth Century (Oxford, 1961). Van de verschillende moderne westerse interpretaties noem ik Lucien Miller, Masks of Fiction in Dream of the Red Chamber : Myth, Mimesis and Persona (Tuscon, 1975); Andrew Plaks, Archetype and Allegory in the Dream of the Red Chamber (Princeton, 1976); en Jing Wang, The Story of Stone (Durham, 1992).
Slotopmerking
Onvoorstelbaar dat dertig jaar geleden kranten artikelen van en met deze omvang/diepgang publiceerden (ruim 2400 woorden).
Slotopmerking 2
Ik zelf behoor niet tot de elite van Joris Luyendijk. Ik kom ‘slechts’ tot vier vinkjes. Ik voldoe niet aan nummer 1, 6 en 7. Voel me desondanks wel zeker behoren tot een bevoorrechte kaste. Geen Baoyu, maar verder alles kits.

Aanvulling – maandag 7 februari 2022
Tijdens het lezen van De droom van de rode kamer moest ik – vooral door de beschrijving van de Panoramatuin, en hoe de jongelui daar in de watten worden gelegd door de dienstmeisjes – regelmatig denken aan een boek dat ik in het begin van de coronaperiode herlas: Decamerone van Giovanni Boccaccio. Niet zozeer door de verhalen die daar door de deelnemers aan elkaar verteld worden, maar wel door het feit dat die tien deelnemers net als Baoyu en consorten dag na dag getrakteerd worden op de meest exquise gerechten, en door de pest verdreven tijdelijk wonen op plekken die je alleen maar als paradijslijk kunt omschrijven. En ook hier kun je jezelf afvragen waar zij het aan verdiend hebben. Maar in (de) Decamerone, noch in De droom van de rode kamer worden daar vraagtekens bij geplaatst. Het is nu eenmaal zo. Er is nu eenmaal een bovenlaag die recht heeft op wat hen toevalt. Ik vermoed alleen dat in de laatste dertig hoofdstukken van De droom van de rode kamer het sprookje als het ware verkruimelt, en de familiekring noodgedwongen afdaalt naar het niveau van normale stervelingen. We zullen zien.