Weken geleden liep ik al rond met het idee om me tot u te wenden, maar belangrijke stemmingen in het Europese Parlement slokten al mijn tijd op. Maar nu, nadat er in Brussel een redelijk fundament is gelegd voor constructief klimaatbeleid én partijleden een beroep op me doen om me op het Nederlandse politieke schouwtoneel als lijsttrekker te gaan manifesteren, wordt het tijd om al lang bij mij sluimerende gedachten in een speech, déze speech op te nemen.
Ik open mijn toespraak bewust met ‘beste boze burgers en buitenlui’. Dat is natuurlijk niet alleen een knipoog naar een van mijn belangrijkste tegenstanders, maar vooral omdat bij mij al lang geleden het besef is ingedaald dat veel Nederlanders om allerlei redenen boos zijn. Terecht. Boos. Ook op mijn partij. Die, én dat geef ik ronduit toe, er een potje van heeft gemaakt. Sterker: ik ben lid geweest van een kabinet dat, terugkijkend, alleen maar weggezet kan worden als een kabinet dat bijna alles fout heeft gedaan. Gelukkig waren wij niet de enigen.
Maar laat ik vooral namens mijn partij spreken. Zonder enige twijfel zijn, met de beste bedoelingen, en dat meen ik, al in de jaren negentig met hulp van onze partij volstrekt verkeerde keuzes gedaan. Zijn wij, samen met bijna alle andere partijen gaan geloven dat. Tja, waar zijn wij in gaan geloven?
Om te beginnen in het sprookje dat ‘de markt’ alles, beter: veel ‘beter’ zou kunnen regelen dan staat of overheid. Dus hebben we samen met rechtse én linkse liberale partijen veel diensten als het ware aan ‘de markt’ weg gegeven. Vaak voor een habbekrats. En meenden zij én wij dat dit op termijn beter zou uitpakken. Niet alleen voor de staatsbegroting, maar vooral voor de burgers. Beter: de consument-burger. Er zou meer keuze komen, een beter aanbod, én – wat een sprookje! – tegen een lagere prijs. Dus verkochten we onze energie, onze zorg, ons vervoer, onze posterijen en tal van andere diensten aan commerciële bedrijven. Die – zo wilde het verhaal – met elkaar zouden zorgen voor meer keuze, meer aanbod, én lagere prijzen. En u weet wat er gebeurde. In de kern werd bijna alles vele malen duurder, en konden klagende consumenten niet langer voor hulp of bijsturing aankloppen bij de overheid. En onze overheid kon de ontstane problemen ook niet meer oplossen. Logisch, toch? Hadden we kunnen weten. Een gemiddeld groot bedrijf streeft naar marges, jaar na jaar, van tien tot twintig procent. Die moeten betaald worden. Door de afnemers. Hadden we kunnen, sorry: hadden we moeten weten. En alhoewel het flauw klinkt: u, beste boze burgers en buitenlui, u had het ook kunnen weten. Maar we waren collectief als het ware betoverd. We waren gelovigen geworden. Geloofden in ‘marktwerking’. Zo noemden we dat. Het is een schrale troost: we waren niet de enigen. In binnen- en ver buitenland: overal hetzelfde liedje.
Een ander schandaal is hoe we niet alleen in marktwerking geloofden, en dat proces aan alle kanten stimuleerden, maar nog erger dat we actief meewerkten aan wetgeving die – hoe is het mogelijk! – vooral goed was voor het écht grote bedrijfsleven. We verwaarloosden actief de belangen van onze middenstand, verslechterden de rechten van onze werkende bevolking, én verzuimden op groteske wijze wetgeving door te voeren die voorkomen zou hebben dat onze banken konden uitgroeien tot de monsters die ze anno 2023 zijn. De Britse journalist Oliver Bullough heeft het in zijn laatste boek over ‘butlers van de wereld’ die zich zich vooral inzetten voor de belangen van de zeer happy en rijke few die in Moneyland wonen. Met schaamte moet ik bekennen dat ook leden van mijn partij zich de afgelopen decennia té vaak als die spreekwoordelijk knipmessende butlers van de multi-miljardairs hebben opgesteld. Niet zo erg als leden van andere, zich liberaal noemende partijen, maar wat de huidige burgemeester van Eindhoven in zijn dagen in Den Haag heeft gedaan. Tja, daar zijn geen woorden voor. Ik schaam me diep dat ik in hetzelfde kabinet zat. En het excuus dat ik in die tijd vooral in het buitenland zat is inderdaad een slap excuus.
Onlangs verscheen een boek van een Belgische oud-hoofdredacteur dat goed samenvat waarvan ik én leden van mijn partij té actief kleine, maar o zo waardevolle radertjes waren: De ongelijkheidsmachine. Het is een schrale troost dat het een Europees fenomeen was.
Voordat ik inga op de redenen waarom ik ja gezegd heb om lijsttrekker van mijn partij te worden, wil ik nog een ander schaamte-moment opbiechten. Leden van mijn partij hebben, wederom met de beste bedoelingen, de laatste jaren té veel de nadruk gelegd op wetgeving rondom gender, het einde van het leven of opkomen voor de rechten van minderheden. Op zich is daar niets mis mee, maar soms sloegen we daarin door. We realiseerden ons té weinig dat er zoiets bestaat als het Raam van Overton. In elke samenleving komen er altijd mensen op die zich verzetten tegen de status quo die op een bepaald terrein bestaat. Denk aan Zwarte Piet. Toen de eerste mensen zich in het openbaar gingen verzetten tegen dit cultuurgoed werden zij weggezet als gekkies, of erger. Het duurde jaaaaaaaren voordat het gros van de burgers kon inzien dat zij zich terecht tegen dit in wezen racistische cultuurgoed afzetten. En dat er niets mis mee is om Zwarte Piet in te ruilen voor een ander soort hulpjes van Sinterklaas.
Mijn punt is dat veel leden van mijn partij zich onvoldoende realiseerden dat er ook mensen zijn, die meer tijd nodig hebben om aan het idee te wennen dat Zwarte Piet niet langer ‘hoort’. Vervelend voor ons was dat dit een negatief effect had op de aantrekkingskracht van onze partij. We kregen de rekening betaald. Velen die aan dit soort veranderingen moesten wennen, gingen denken dat mijn partij vooral opkwam voor mensen die ver voorop liepen in de strijd om Zwarte Piet de nek om te draaien. Achteraf geloof ik dat we daar onze toon hadden moeten matigen, én de sterke voorstanders van afschaffing hadden moeten voorhouden dat afschaffing iets-je langer mocht duren. Dat we kortom meer compassie hadden moeten tonen met degenen die nog niet aan het idee waren gewend. Of om het anders te zeggen. Mijn partij is de afgelopen jaren veel stemmen kwijtgeraakt van burgers die om allerlei redenen bang zijn dat hun vertrouwde wereld té snel van kleur verschiet. We hadden als partij veel beter uit moeten leggen dat ons land om allerlei redenen is veranderd, dat terugverlangen naar ‘vroeger’ weinig zinvol is en niet teruggedraaid kan worden. Er hadden veel meer relevante maatregelen genomen moeten worden om de scherpe kantjes van dit vervelende proces ervan af te halen. Om het nog anders te stellen. We zijn er onvoldoende in geslaagd om dit soort burgers te vertellen dat de partijen waar zij wel voor gingen stemmen juist niet voor hun belangen opkwamen, én komen. We hadden een nieuwe variant moeten bedenken voor de ‘wereldberoemde’ cartoon waar een zeer rijke man (in wie zich gemakkelijk de Australische mediatycoon Rupert Murdoch laat herkennen) een witte arbeider voorhoudt dat het koekje dat op zijn bordje ligt, als hij niet oppast, weggegrist zal worden door een collega arbeider (maar met een kleurtje) die nog een leeg bordje heeft. Dat de man in het midden – zeg: de multi-miljardair – een bord heeft met daarop tientallen koekjes ziet die witte arbeider niet. En die in wezen diep en diep trieste partijen bleven en blijven op dat aambeeld hameren. Mijn partij heeft juist hier op een gigantische manier gefaald. Logisch, dat weet ik inmiddels, omdat veel burgers inmiddels niet meer geloven dat mijn partij opkomt voor hun belangen.
Tja. Hier sta ik dan. Met deemoed beken ik dat wij, de partij en ik, fouten hebben gemaakt. Maar, geloof me: we hebben de boodschap begrepen en weten wat ons te doen staat.
Om te beginnen moeten we met partijleden en de samenleving actief na gaan denken over ideologische veren die bij deze tijd passen. Ik weet dat het een populair sprookje is dat een van mijn voorgangers die zou hebben afgeschud. Deze vijf jaar geleden oud-vakbondsman wist dat elke tijd en samenleving na moet gaan of hetgeen een partij of land als het ware ‘drijft’ nog een link heeft met een inmiddels veranderde realiteit. Ik hoop inmiddels duidelijk gemaakt te hebben dat die tijd voor ons land is aangebroken. We leven in een andere tijd. De jaren negentig of tien zijn echt voorbij. Dus geen nostalgische idealen oppoetsen. Actief op zoek naar nieuwe. Dat is een feit; en geen mening.
Dit laatste behoeft toelichting. Tussen de bedrijven door heb ik de laatste weken af en toe tijd gevonden om een nieuwe, zeer dikke roman te lezen. Eerder viel ik al voor Grand Hotel Europa van Ilja Leonard Pfeijffer. Niet gek als je namens jouw partij én Nederland beleid moet voeren voor Europa. Zijn nieuwste roman – Alkibiades – gaat niet toevallig in wezen ook over Europa, alhoewel het zich weliswaar in een klein deel daarvan afspeelt. Ruim vijfentwintig honderd jaar geleden. Maar net als Grand Hotel Europa gaat dit boek nadrukkelijk ook over onze huidige tijd, samenleving, problemen en de manier waarop een samenleving kan floreren, dan wel ‘afsterven’.
Alkibiades is een Griekse man, erg knap, die in de vijfde eeuw voor onze jaartelling in Athene leefde en die op zijn manier betrokken was bij het bestuur van zijn stadsstaat. Als strateeg, een soort generaal én politicus, zette hij uiteenlopende oorlogen om de macht te verkrijgen over het Helleense continent in gang. Daarbij boekte hij grote overwinningen, en leed nog grotere nederlagen. Werd op zeker moment door het democratische Parlement ter dood veroordeeld. Onttrok zich aan zijn straf door te schuilen bij twee aartsvijanden (Sparta en Het Perzische Rijk). Wist zich daar met hulp van zijn diplomatieke gaven in de macht op te werken. Kwam later weer in de gratie van zijn stadsgenoten. En stierf kort na zijn wederopstanding op zijn zesenveertigste ver van huis als een man waarop de Atheners neerkeken.
Het bijzondere is dat deze Alkibiades echt heeft geleefd en in tientallen geschriften uit die tijd én later terecht is gekomen. Ilja Leonard Pfeijffer laat hem in deze roman zijn eigen levenstestament vertellen. Er zit een stukje fictie bij, maar niet veel. Wel is zeker dat deze Alkibiades niet zo’n kundig schrijver is als Ilja Leonard Pfeijffer. Mocht u nog een leestip voor deze zomer nodig hebben: ik zou zeggen neem Alkibiades ter hand. Het leert u veel over de Griekse wereld van toen, én de onze. Bijzonder is dat Ilja Leonard Pfeijffer op zeker moment heeft ingezien dat Alkibiades in een tijd leefde waarin het Atheense democratische systeem onder druk lag. In die tijd dienden zich – net als nu – populisten aan, die alleen in woorden opkomen voor het algemeen belang. Maar in feite zijn populisten met alles bezig, behalve het gemeengoed. Bij hen draait het om deelbelangen, en hoe met veel spektakel mensen af te houden van het zien van ‘de waarheid’.
Op zeker moment laat Ilja Leonard Pfeijffer Alkibiades in zijn testament (het Droste-effect) een gesprek voeren met Sokrates, de filosoof die in dezelfde tijd leefde en bekend is geworden door het feit dat hij altijd vragen bleef stellen. In het negende boek spreken ze over het verschil tussen een feit en een mening. En vooral hoe je een debat kunt winnen door een jouw onwelgevallig feit als het ware zodanig neer te zetten dat het een mening wordt. Volgens Sokrates kun je feiten niet bestrijden, meningen of visies wél. Als je dus de ‘juiste’ feiten aan jouw zijden hebt – beter: de door jouw toedoen gefabriceerde mening – kun je een debat gemakkelijk winnen.
Helaas weet Alkibiades, de geslepen manipulator met looks en flair die aan Pim Fortuyn doet denken, dat dit maar al té waar is. Hij heeft zelf met het bijltje gehakt. Sokrates betrapt hem als het ware. Grappig is dat Alkibiades naar Sokrates ging om na jaren verblijf in den vreemde over schaamte te praten. De lezer weet dat Alkibiades voor van alles gevoel heeft, maar deze geboren gladjakker en charmeur schaamt zich nergens voor.
Als een geslepen politicus ken ik natuurlijk dit fenomeen.
Dit gezegd hebbend wil ik duidelijk stellen dat ik tijdens het aankomende verkiezingscircus slechts op één feit zal blijven hameren. En alle tegenstanders die pogingen zullen doen om daarvan een mening te maken zal ik te vuur en zwaard bestrijden.
Niet alleen door wat ik de afgelopen tijd in Brussel voor Europa heb gedaan, weet ik dat er zoiets bestaat als wat de onlangs overleden Franse filosoof Bruno Latour het Nieuwe Klimaatregime noemt.
Dit is natuurlijk een beeld, een metafoor voor iets groots. Erg groot. Het is het weten dat we midden in een tijd leven waarin – om het plastisch te beschrijven – als het ware de aarde, onze aarde terugslaat, dan wel grenzen stelt aan ons mensen, de mensheid. En dít beeld zal ik de komende maanden keer op keer als feit presenteren. Me steeds realiserend dat veel burgers (boos of niet) er nog niet aan toe zijn dat dit Nieuwe Klimaatregime er is. Een feit is.
U weet wat een regime is. Streng. Hardvochtig. Alles en iedereen aan zich ondergeschikt makend. Hitler. Stalin. Pol Pot. Poetin. Denk daaraan. Of Sparta, de belangrijkste tegenstander van het democratische Athene waarvoor Alkibiades zich naar eigen zeggen, ondanks alles, altijd volop bleef inzetten. U weet wat een Spartaans bestaan is. Een hard regime.
Bruno Latour kwam aan het eind van zijn leven tot het inzicht dat de mens hard bezig is de basis van de wereld, die ons als het ware heeft voortgebracht én onderhoudt, onderuit te halen. Zodanig dat de aarde als het ware terugslaat, ‘ho!’ roept en ons geen andere keus laat dan ons te schikken binnen de grenzen die de aarde steeds nadrukkelijker zal gaan stellen. Doen we dat niet dan is het einde oefening. In eerste instantie voor veel levende niet-mensen, én later, waarschijnlijk veel later: voor de mens zelf. Althans de mensen die dan leven: onze kinderen, klein- en andere achterkleinkinderen. Roman Krznaric, een Engelse filosoof, had het er drie jaar geleden ook al over in De goede voorouder : langetermijndenken voor een kortetermijn wereld. Vooruit, nog een leestip.
Enkele weken geleden trok storm Poly over ons land en zorgde voor veel overlast. Ik kreeg een stortvloed aan kritiek over mij heen toen ik die ogenschijnlijk unieke zomerstorm als een feit verbond aan het veranderende klimaat. Ik zag en zie storm Poly als een wake-up call. Die bak aan kritiek zie ik als een aanmoediging om door te gaan met het uitroepen van de noodsituatie waarin we als mensheid terecht zijn gekomen. Ik hoop dat ik me vergis, maar verwacht binnen enkele jaren een nog veel zwaardere zomerstorm (Mark?) die bijna alle oude en hoge bomen zal doen omwaaien. Dan beleeft onze generatie haar Pearl Harbor-moment. Een gebeurtenis zo onvoorstelbaar én groot, dat iedereen ineens het licht ziet en bereid zich opofferingen te getroosten; om er de schouders onder te gaan zetten.
Maar voordat het zo ver is – en ik hoop van harte dat ik me vergis – zal ik de komende maanden keer op keer het feit blijven herhalen dat het allergrootste probleem een feit is: we moeten serieus werk gaan maken om te voorkomen dat alle negatieve trends (op globaal niveau zijn er negen parameters, en die slaan allemaal negatief uit!) nog verder rood uitslaan.
Rood is een interessante kleur, staat voor nood én hoop.
Ik ben ervan overtuigd dat, indien ik er in slaag om bijna iedereen ervan te overtuigen dat het noodzakelijk is om klimaatregelen te gaan treffen, dit verbindend zal werken. Zó nodig in dit ogenschijnlijk tot op het bot verdeelde land. Nog steeds een paradijs voor velen. Maar dit paradijs behoeft onderhoud. Veel maatregelen die de laatste decennia in het licht van de heilige marktwerking zijn genomen zullen tegen het licht moeten worden gehouden. En bekeken worden hoe die maatregelen zich verhouden tot ongelijkheid én het klimaat. Ik brom u dat veel met brede steun aangenomen wetten zullen worden uitgekleed, afgeschaft dan wel verbouwd tot iets anders. Ook weet ik dat het gros van de Nederlandse burgers naar dit moment uitkijkt. Blij dat er eindelijk een nieuwe generatie – dat is een van mijn beloftes: mocht ik minister-president worden dan zal het gros van de ministers jonger dan veertig jaar oud zijn – aan zal treden die met een frisse blik puin gaan ruimen.
We staan voor grote uitdagingen. Hebben gevaarlijke en grote tegenstanders. Dan bedoel ik niet zo zeer de burgers die nog steeds niet geloven wat ik hierboven als feit presenteer. Nee, ik denk veel meer aan alle lobbyisten die namens zeer machtige, en vaak hyper-commerciële partijen volop aan de rem zullen gaan hangen. Keer op keer hun als feit vermomde meningen op mij, mijn mede-veranderaars en een voor een groot deel nog steeds sceptisch electoraat zullen (blijven) afvuren. Hun macht is onvoorstelbaar groot. Zij beschikken over diepe zakken geld, en hebben een groot deel van de relevante media in hun greep. Daar kunnen wij slechts hoop tegenover stellen. En een weten dat deze gigantische verbouwing van Nederland, Europa en de wereld voor een gigantische bedrijvigheid zal zorgen. Een bedrijvigheid die veel werknemers en kleine bedrijven ten goede zal komen. Ook hoop ik dat tijdens het terughalen van diensten uit de commerciële wereld, veel burgers lokaal zullen opstaan, om energie, zorg, vervoer of bijstand, met actieve steun van een overheid, die er weer meer voor haar burgers zal zijn, weer in eigen hand te gaan nemen.
Ik geloof, tot slot, dat het Nieuwe Klimaatregime, ondanks het feit hoe vervelend het is dat er is, ons veel positiefs kan en zal opleveren. Links- of rechtsom worden we als het ware gedwongen worden iets van onze o zo heilige individuele vrijheid in te leveren voor het algemeen belang. Ik weet zeker dat zelfs degenen die mij voorgingen en verantwoordelijk waren voor het afschudden van onze ideologische veren én het meegaan in het traject van de heilige marktwerking, daarmee kunnen leven. Ik besprak deze speech onlangs met mijn naaste medewerker in Brussel. Hij draagt en droeg nog meer verantwoordelijkheid voor de verkeerde afslagen die we ruim tien jaar geleden namen. Ik vermoed dat hij – sadder and wiser – samen met mij, en anderen zich in wil zetten om Nederland klaar te stomen voor een leven dat het Nieuwe Klimaatregime ons toestaat.
Beste burgers en buitenlui. Bedankt voor uw aandacht. Ik heb het bewust niet gehad over (de) boeren. Ik schaar deze waardevolle, maar o zo kleine beroepsgroep onder de noemer buitenlui. Allemaal op hun manier belangrijk én waardevol. Het lijkt me een grote vergissing als we doorgaan op het pad van opkomen voor kleine deelbelangen. Daarmee gaan we het niet redden! Ook het woordje boze laat ik voortaan achterwege. Boze mensen worden geregeerd door hun gevoel. Boze mensen realiseren zich vaak ook niet (meer) dat ze daartoe opgehitst zijn door mensen en partijen die niet opkomen voor het algemeen belang. Als het Nieuwe Klimaatregime écht doorzet gaan we er allemaal aan. Boos, boer en de rest.
Deze bijna-ex-collega maakte mij trouwens attent op een toespraak die de grote man die niets moest hebben van olifanten in 2013 hield. Die speech staat trouwens tjokvol leestips die naar mijn bescheiden mening nog steeds relevant zijn voor onze huidige tijd.
f.t.
