Sinds ik met pensioen ben zit ik in een appgroepje waarin oud-medewerkers van de Osse Openbare Bibliotheek weetjes met elkaar kunnen delen. Prima, om op de hoogte te blijven van hoe het ons allen vergaat. Eén keer per jaar komen we ergens in mei samen voor een high tea, ergo Hightea Biepers.
Vorige week kwam op maandag een oud-medewerker, die inmiddels voor het Osse Museum Jan Cunen werkt, met een oproep. Of wij als oud-collega’s niet even zouden willen stemmen op een prijs waarvoor haar nieuwe organisatie was voorgedragen. Nadat een vakjury drie musea uit een gros lijst van dertig gegadigden had gekozen werd nu de keuze voor de winnaar overgelaten aan ‘het volk’. Dat wil zeggen: aan degenen uit onze bevolking die de moeite willen nemen om voor een van de drie kandidaten te gaan stemmen. In een opwelling reageerde ik ietwat narrig ‘Helaas, doe dit bijna principieel nooit. Wat zegt zo’n prijs’.

Uiteraard kwamen er binnen no time enkele reacties die er op neer kwamen dat er tóch niets mis is met zo’n prijs, en hoe mooi het voor Oss zou zijn als het lokale museum een ton extra zou krijgen om aan een belangrijk project te gaan besteden? “Ze zijn toch lekker bezig!” Geen speld tussen te krijgen! Nietwaar?
Nou, sindsdien heb ik met die ‘verwijten’ als het ware rondgelopen en her en der rondgefietst.
Hieronder een poging mijn weerzin tegen dit soort circus-achtige fenomenen te verwoorden én een oproep om als stemmer binnenkort iets anders te gaan doen. Om ervoor te zorgen dat onze musea, en niet alleen Museum Jan Cunen of het Nederlands Fotomuseum (Rotterdam) of het Wereldmuseum (uit Amsterdam) substantieel, beter : structureel over meer financiële armslag gaan beschikken.
Eerst iets over de almaar toenemende trend (ik heb geen cijfers, maar ik vermoed dat het waar is) dat het publiek gevraagd wordt om zich uit te spreken over wat waardevoller is dan iets anders.
Ik haal om te beginnen een ergernis uit mijn biebwereld-tijd naar voren. Op zeker moment verzon men ergens in Den Haag en omstreken dat het vak van bibliothecaris een ‘kontje’ kon gebruiken. Prima. “Tom Poes, verzin een list!” En zo ontstond het fenomeen bibliothecaris van het jaar, én bibliotheek van het jaar. Een kleine redactie maakt een groslist en laat vervolgens het volk, in dit geval medewerkers van de bibliotheekwereld – maar in wezen kon iedereen meestemmen! – beslissen wie de beste bibliothecaris, dan wel bibliotheek van het jaar wordt. In de praktijk wint natuurlijk de bibliothecaris die de meeste stemmen krijgt, beter: wie de grootste achterban weet te mobiliseren. In 2011 werd oud-collega Jan de Waal genomineerd. Hij legde het af tegen een andere kanjer, Mark Deckers.
Prima. Met wat Mark deed én doet is niets aan de hand, maar zijn werkgebied was domweg groter. Grofweg drie à vier provincies in Oost-Nederland, terwijl Jan vooral actief was in Oss en omgeving en in Noord Brabant. Jan werd tweede, en dat lag niet aan de medewerkers uit Oss en omgeving. Ik vermoed dat de meesten van hen op hem gestemd hebben. Ik niet. Ik stemde niet. Toen ook al niet. Dat deed ik ook niet toen weer enkele jaren later een andere collega uit onze organisatie (de NOBB), Meike Boertjes, van de Veghelse Openbare Bibliotheek, werd voorgedragen. Zij werd eervol derde; en ook toen stemde ik niet voor haar, noch voor een andere kanjer.
Als je er op gaat letten zie je het overal. Ik noem er twee: de Publieksprijs voor het (beste) Nederlandse Boek van het afgelopen jaar en de Gouden Televizier-Ring voor het beste tv-programma.
Mijn kernbezwaar is dat een gemiddelde burger niet in staat is om een bepaald terrein te overzien. De gemiddelde cultuurliefhebber (want daarover gaat het hier) leest (ik ben optimistisch) in een jaar pakweg vijf à twintig boeken, bezoekt twee à vijf musea; zeker is dat niemand alle tv-programma’s kan hebben gezien.
Wat hij of zij wel, in de loop van een jaar, kan oppikken is dat een bepaald boek veel verkocht wordt, een bepaald museum een blockbuster binnenhaalt, en een bepaalde omroep met een bepaald tv-programma hoge kijkcijfers haalt.
De vakjury’s die de voorselectie maken kunnen om dat soort programma’s niet heen, en nemen ze daarom op de groslijst op. Bang om voor elitair te worden versleten; een van de grootste zondes, anno 2023, en ver daarvoor. Vervolgens kan of mag ‘het volk’ stemmen, én verhip, een van de genomineerden wordt de winnaar. Bijna elke kenner weet van tevoren wie dat zal worden. De goedmaker, dat elke stemmer zelf een andere titel, museum of tv-programma mag noemen, is inderdaad een goedmaker, beter: dooddoener.
Een tweede bezwaar is dat dit soort fenomenen georganiseerd worden om meer draagvlak voor boeken, musea of ‘goede’ tv-programma’s te genereren. Opdat de sector er beter van wordt. Beter over het voetlicht wordt gebracht. De vraag is of dit inderdaad zo uitpakt. In de praktijk winnen zelden ‘de beste’ boeken of tv-programma’s. De reden? Die worden domweg niet genomineerd, want het waren geen bestsellers en/of trokken weinig kijkers. Dat vakjury’s per definitie altijd wel ‘de beste’ keuzes maken is zeker niet het geval, maar een ding is zeker: leden van een vakjury zijn veel breder op de hoogte van wat zich in een bepaald jaar heeft aangediend en waarom dit of dat boek/tv-programma bijzonder-der is dan items die meestal voor publieksjury’s worden geselecteerd.

Eén voorbeeld. In 2022 werden voor de NS Publieksprijs zes titels geselecteerd. Uiteindelijk won niemand. De jury constateerde dat er massaal gefraudeerd werd. Nog zo iets! Er wordt wat afgeronseld rondom dit soort verkiezingen. Ik herinner me de tijd waarin Jan ons allen aanspoorde om vooral voor hém te stemmen. Of mensen stemmen meerdere keren op of voor hetzelfde boek. Los daarvan was opmerkelijk dat ‘het beste boek’ van 2022 (sterker: van de jaren twintig) niet werd genomineerd: Het lied van ooievaar en dromedaris van Anjet Daanje.
Ik vermoed dat de jury het té elitair, té dik vond. Waren waarschijnlijk bang dat het grote publiek zich geen raad zou weten met zo’n complexe roman. Twee vakjury’s vonden dat niet en riepen het uit tot het beste boek van 2022 (twee keer maar liefst: ze kreeg de Boekenbon Literatuurprijs in november 2022, en de Libris Literatuur Prijs in mei van dit jaar). Meer dan terecht. Mijn voorspelling is dat dit boek in de toekomst de International Booker Prize zal winnen; nadat er vertalingen in alle belangrijke taalgebieden zijn verschenen. Ook daar ligt de keuze bij een jury van deskundigen.
Tot slot van dit tweede argument noem ik een voorbeeld van een prijs die in mijn ogen wél statuur heeft: de Zilveren Nipkowschijf, Deze wordt jaarlijks uitgereikt door mensen die beroepshalve (veel) tv kijken. Én, het zijn niet altijd elitaire programma’s die door hen worden uitgekozen.
Een derde argument tegen dit hele circus heeft te maken met het feit dat we in een samenleving terecht gekomen zijn waarin de overheid steeds minder wil investeren in cultuur. Los van waarom dit is gebeurd heeft dit geleid tot uiteenlopende initiatieven om nieuwe fondsen voor de weggevallen geldstromen te vinden.
De ton die voor een van de drie musea is weggelegd is daar een voorbeeld van. Het ‘circus’ (sorry: de VriendenLoterij Museumprijs) is bedacht door de Museumvereniging. Maar ja, die zijn (ook) zo arm als de spreekwoordelijke kerkrat en hebben daarom hulp gezocht bij het Prins Bernard Cultuurfonds én de Vriendenloterij. Die over voldoende geld beschikken. Vooral die laatste is wrang. Lijkt op de Postcode Loterij. Zij slagen erin om jaarlijks miljoenen euro’s bij burgers af te troggelen, en schenken een substantieel deel daarvan terug aan zinvolle, mooie projecten. Mooi, nietwaar? Nou, wat mij betreft dus niet.
Het is een schande dat er jaarlijks slechts een ton beschikbaar wordt gesteld om een van de honderden Nederlandse musea wat extra armslag te geven. Een schande omdat er al jaren lang gesappeld wordt in museumland. Én in de boekenbranche, bij de publieke omroep, in de bibliotheken, en bij de schouwburgen. Allemaal lijden ze onder bezuinigingen op hun budget. Jaar na jaar. Het houdt zelden op. Vaak zijn gemeenteraden daarvoor verantwoordelijk, soms Provinciale Staten en in individuele gevallen de Rijksoverheid.
De kern achter dit alles is natuurlijk dat er van hogerhand, zeg maar in Den Haag, met de kaasschaaf wordt gesneden. En in bijna alle gevallen wentelen de heren en dames in Den Haag de ellende af op provincies en vooral gemeenten. “Zie ons eens lekker problemen oplossen!” In de praktijk lossen ze problemen ‘op’ door ze over de spreekwoordelijke heg te donderen en gemeenten ermee op te zadelen, zonder daar voldoende geld voor mee te geven. Sterker: “Omdat jullie lokaal de situatie beter kunnen inschatten, hebben jullie ook minder geld nodig voor dit of dat.”
Het gevolg is dat gemeenten met een krimpend budget niet anders kunnen doen dan te gaan snijden in lokale voorzieningen. Niet alleen op culturele zaken, voor alle duidelijkheid, maar ze zijn er altijd wel bij als er weer meer gedaan moet worden met minder geld. “Neem meer initiatief!”, “Marktwerking”, “Zet (nog) meer vrijwilligers in”.
Op zich goede initiatieven, als de prijs waarvoor Museum Jan Cunen in aanmerking wil komen, zijn een doekje voor het bloeden. Waar is de woede dat we in een rijke samenleving terecht zijn gekomen waar cultuur, zorg, vervoer en andere essentiële zaken keer op keer afgeknepen worden door politici in Den Haag. Ik meen dat Winston Churchill midden in oorlogstijd tegen ambtenaren en ministers uitviel toen zij voorstelden om voor de oorlogs-inspanning ook maar te gaan bezuinigen op cultuur. Een mooi verhaal, maar het blijkt niet waar te zijn. Maar tegelijk is het natuurlijk wél waar.
Waar is de woede. Dat anno 2023 het gros van de culturele instellingen en branches nog steeds geconfronteerd worden met rampzalige besluiten die in de nasleep van de financiële crises van 2007 en 2008 in Den Haag (én ver daarbuiten) zijn genomen. De daders voor de aangerichte ellende (grofweg banken, private equity funds, speculanten) zijn massaal door overheden financieel ondersteund (want, too big to fail). En de rekening is bij de burgers neergelegd. Er moest bezuinigd worden. Zelden is het idee opgekomen om juist hen te ontzien, en de rekening bij de daders neer te leggen. De ruif is inmiddels alweer lang aangevuld. Ik doel hier – voor alle duidelijkheid – niet op het midden- en kleinbedrijf.
Maar daarvoor is geen politieke wil, of draagvlak. In ons land, en ver daarbuiten, overheerst het marktdenken. Die om te beginnen heilig is, want daar wordt het geld verdiend. Laten we die markt vrij spel geven, van alle kanten faciliteren, tegemoet komen. Opdat ze jaar na jaar een bijna gegarandeerd rendement van tussen de tien en twintig procent op hun omzet kunnen maken.

Oliver Bullough, een Engelse onderzoeksjournalist, schreef over wat hij noemt butler-gedrag twee zeer onthullende boeken. Hij laat zien dat in binnen- en buitenland overal hordes mensen klaar staan die alles doen om de ultra rijken van onze tijd (pakweg 0,1 procent van 0,1 procent van 0,1 procent van de bevolking; pakweg 300 man) zodanig tegemoet te komen dat ze in wezen in Moneyland leven, waar ze niet lastig gevallen worden door ambtenaren die hen belasting willen laten betalen. En daar bovenop hebben ze andere butlers die her en der op de achtergrond ‘de politiek’ als het ware wetten en besluiten laten aannemen die voor hen geen bedreiging vormen, sterker: die hen en hun macht alleen maar te goede komen. Denk in dit verband aan loopjongen Mark Rutte die Shell en Unilever binnen boord wilde houden door de vennootschapsbelasting voor hen nog lager te maken. Terwijl iedereen kan weten dat ze al amper belasting betalen, én van alle kanten subsidies kregen voor dit of dat. Of staatssecretaris Marnix van Rij die na een leven lang grote bedrijven en individuen advies te hebben gegeven om de belasting te omzeilen nu de indruk wekt de regels te gaan aantrekken. Tja.
In zo’n wereld mogen burgers af en toe stemmen om her en der een ton aan dit of dat waardevolle initiatief weg te geven.
Het gekke is dat de high and mighty bij veel burgers hoog in de achting staan. Bill Gates geeft immers, nietwaar, “maar liefst de helft van zijn vermogen weg”; aan goede doelen (“help malaria de wereld uit!”). Denk aan de commotie rondom de plaatsing van een beeld voor het station in Rotterdam. Gefinancierd door een Nederlandse mecenas, de Van der Vorm-groep. Steenrijk geworden met schepen en andere zaken. Die zonder daar veel ruchtbaarheid aan te geven miljoenen her en der uitdelen. Robin Hood is er niets bij!

Natuurlijk is dit iets van alle tijden. Rijke mensen hebben door de eeuwen heen her en der bijgedragen aan dingen waar we als mensheid nu nog trots op zijn. De vraag is echter hoe dit alles zich verhoudt tot een volwassen democratie. Mijn idee is dat we als samenleving zelf moeten bepalen waar we wel of niet geld aan gaan uitgeven. Niet moeten toestaan dat de rijkste man op aarde (op dít moment) zelf mag bepalen of hij zijn duur ‘verdiende’ geld uitgeeft om naar Mars te gaan of een social medium platform naar de galemiezen te helpen.
Ik vind dat we dit over moeten laten aan een stel door ons gekozen vertegenwoordigers. Die mitsen en maren afwegen, en zonder ruggenspraak of beïnvloeding door derden een eerlijke beslissing nemen. Natuurlijk weet ik dat dit een illusie is. Op dit moment. Veruit het gros van de mensen denkt dat die rijke mensen hun vermogen (vooral dat, niet zo zeer hun inkomen) verdiend hebben omdat ze (a) er hard voor gewerkt hebben, op zeker moment (b) een geniaal idee hebben gehad en dat alles (c) op eigen kracht hebben bereikt. En het is not done om hen dat te ontzeggen. Sterker: zonder hen, die supermannen (en zelden vrouwen) hadden we er veel slechter voor gestaan. “Foei, schaam je jaloers mens!”
Maar wie weet. Wellicht kantelt de tijdgeest, en gaan we (weer eens) een breed debat voeren over ‘genoeg’. Wat is een redelijke beloning voor exceptionele mensen. Wie weet komt good old Jan Pen, de econoom binnenkort weer voorbij. Die naar ik meen ooit pleitte voor een maximum inkomen van vijf keer de gemiddelde medewerker. Voor Jeff Bezos van Amazon is dat natuurlijk een lachertje, maar de gemiddelde (wereld)burger kan daarvan leven als de spreekwoordelijke koning in Frankrijk. Maar een superjacht, een ‘eigen’ Boeing 727 zit er dan (niet) meer in. De vraag is of de wereld daar zoveel slechter van zou worden.

Waar ik naar toe wil? Dat we in ons land regeringen krijgen die om te beginnen de norm van wat een waardevol en geslaagd leven is niet langer leggen bij wat meetbaar is én (veel) geld oplevert. Regeringen die op basis daarvan serieus extra gelden gaan binnen harken om de problemen van het gros van de burgers te gaan oplossen. Zich niet blijven verschuilen achter de dooddoener dat er geen geld is. Nee, regeringen die de vermogens van de high and mighty zodanig gaan afromen dat er veel geld beschikbaar komt voor zaken die de levens van de meeste burgers ‘beter’ zullen maken.

Ik schrijf dit stuk-je nadat ik ruim vier maanden in een roman van Ilja Leonard Pfeijffer heb geleefd. Alkibiades is een hyper actuele roman over een man die vijfentwintig honderd jaar geleden in de Helleense en Perzische wereld leefde en acteerde. Die op zijn manier een stempel drukte op zijn tijd. Een tijd waarin geëxperimenteerd werd met wat een democratie kan en moet zijn. Voor zover bekend de eerste keer in de geschiedenis van de mens regeerde niet een absolute vorst (een monarch) noch een kleine elite (een aristocratie). Nee, in Athene mochten de mannen die over een eigen inkomen beschikten (dus niet de vrouwen, arme sloebers en slaven) meepraten over zaken die besloten moesten worden. Dat ging natuurlijk met horten en stoten.
Klik hier voor de homepage van verschillende artikelen over deze historische roman.
In Akibiades tekent Ilja Leonard Pfeijffer als het ware het levenstestament op van deze strateeg, politicus, generaal, held en populist. En in dat levensverhaal ontmoet hij af en toe filosofen die hun visie op de democratie ten beste geven. Een van hen legt ergens in het begin van de historische roman uit dat elk van de drie mogelijke staatsvormen (monarchie, aristocratie en democratie) op zich kunnen werken. Dat wil zeggen zolang degenen die aan ‘de macht’ zijn zich blijven inzetten voor het algemeen belang. Maar als ze dat vergeten, of beter laten verslonzen, en ze zich vooral gaan inzetten voor deelbelangen (van vrindjes of zichzelf), afzien van lange termijn visies en/of projecten en zich niet meer herinneren waarom ooit (vaak voor hun tijd) deze of gene staatsvorm in het leven is geroepen, dan … Dan ontaardt elk van de drie systemen in een negatieve pendant: een monarchie wordt een tirannie, een aristocratie wordt een oligarchie, en een democratie een ochlocratie.
Dat laatste is volgens Ilja Leonard Pfeijffer in wezen gaande in ons land; én in andere ons omringende democratische landen. Alom treden populisten aan, die namens het volk zeggen te spreken, vaak opkomen voor een relatief klein deel van het electoraat (enter: bijvoorbeeld een Caroline van der Plas of Wybrand van Haga).
Het vervelende van dit alles is dat als dit soort lui aan de macht komt zal blijken dat ze niets kunnen oplossen, maar ondertussen zijn wij – de normale burgers – wel onze rechten voor een groot deel kwijt. Te meer omdat nadat ‘het volk’ aan de macht is gekomen er al snel een roep zal komen om een ‘sterke man’, waardoor we van de regen in de drup belanden. Er tribunalen zullen komen, rechten waar we decennialang op konden bouwen onderuit zullen worden geschoffeld.
In Alkibiades komt het allemaal voorbij. En hij noemt niet een keer een naam of gebeurtenis uit onze tijd. Dat is ook niet nodig, de goede verstaander kan ze zelf gemakkelijk voor zijn of haar geestesoog halen.
In zo’n wereld komt het verzoek voorbij om voor een project te stemmen waardoor een belangrijk instituut een ton extra krijgt. Wat mij betreft een affront. Een ton! Eén van de drie. Toe maar!
Waarom niet alle drie een ton? Of nog beter: alle dertig projecten die de groslist haalden. Of nog beter: waarom krijgen niet alle musea in Nederland een ton. Niet eenmalig. Nee, structureel. Of nog beter: naar verhouding, het Rijks meer dan Jan Cunen.
Het geld is er. Daar ben ik van overtuigd. Het moet alleen opgehaald worden, én na democratisch overleg, verdeeld over de culturele sector.
Laten we serieus terugdraaien wat in de afgelopen drie à vier decennia onder leiding van Mark Rutte (en zijn voorgangers Jan Peter Balkenende, helaas ook Wim Kok en Ruud Lubbers) is afgebroken.
Eén naam springt er negatief bovenuit: Halbe Zijlstra, een VVD-staatssecretaris die tijdens zijn regeerperiode (2010-2012) schaamteloos inhakte op de culturele sector en veel heeft afgebroken waar we ons nu nog voor moeten schamen. Wat mij betreft is het ergste dat hij er voor heeft gezorgd dat het muziekonderwijs op onze ouderwetse muziekscholen praktisch is afgeschaft. In de praktijk kunnen nu alleen kinderen van zeer rijke ouders nog muziekonderwijs krijgen. In diezelfde periode zijn ook de openbare bibliotheken hard getroffen en uitgekleed. En musea waren in zijn ogen plekken waar bedrijven in de avonduren prima etentjes voor de high and mighty konden organiseren. “Een diner dansant onder de Nachtwacht, waarom niet?” Tja, de proleten waren toen écht aan de macht.
Maar niet heus niet alleen toen. Ik vermoed dat je het Rijks nog steeds kunt afhuren.
Helaas. Diezelfde proleten zijn er nog steeds. Doen het goed in de peilingen. Blijven zich beroepen op het ‘feit’ dat het volk niets moet hebben van die elitaire fratsen. Zij vinden het prima dat ‘de markt’ in de door hen gecreëerde gaten springt. Want waarom zou de overheid van ons geld dit soort rare hobbies in stand moeten houden?
Het toeval wil dat ik afgelopen woensdag een lezing bijwoonde van een man die ik alweer veertien jaar geleden in de Groene Engel in Oss liet praten over ‘De latten verleggen’.
Eind vorig jaar verscheen – zoals dat heet – zijn magnus opus, waar hij naar zeggen na zijn pensioen zes jaar aan heeft gewerkt.
In Iemand zijn : filosofie van de persoonlijke vorming spreekt Joep Dohmen zich uit over wat het betekent om iemand te zijn. Hoe voorkom je dat je niemand wordt of bent. Het gaat vooral over het belang van opvoeding en onderwijs. En je als mens blijven ontwikkelen. Niet per se om (nog) rijker te worden. Het gaat nadrukkelijk over onze hectische overgangstijd. Waarin veel mensen het gevoel hebben dat het hen te veel wordt. In wezen gaat het in dit boek over het feit dat een succesvol leven meer is dan veel geld verdienen, een statusrijke positie verwerven. Lastig, want het overheersende mensbeeld is nog steeds dat het dáár om draait. Eén voorbeeld om dat te illustreren: de laatste biografie van Walter Isaacson over Elon Musk is een grote bestseller. Boeken waarin Mariana Mazzucato deze sprookjes van een andere kant belicht trekken daarentegen amper een groot publiek. Boeken waarin zij aantoont dat het succes van dit soort mannen en vrouwen voor een groot deel afhangt van geluk, maar vooral van het ‘jatten’ van technieken die met publiek geld (‘ons geld’) zijn bedacht. Twee titels: De ondernemende staat : waarom de markt niet zonder overheid kan (2015) en De waarde van alles : onttrekken of toevoegen aan de wereldeconomie (uit 2018).
Een succesvol man of vrouw is iemand die het gemaakt heeft. Een belangrijke baan, aanzien, inkomen, vermogen, veel uitstapjes, lekker eten, invloed. Oh ja, en een superjacht en een groot plane. Met veel knipmessend personeel. “Ze hebben het verdiend!”
Niet toevallig verschijnt binnenkort een boek dat het debat over dit fenomeen zal aanjagen. Geschreven door een hoogleraar ethiek (zeg maar iemand die nadenkt over de vraag wat goed of slecht is), Ingrid Robeyns. Titel: Limitarisme : pleidooi tegen extreme rijkdom (De Arbeiderspers).
Ik heb de stille hoop dat ze eenzelfde soort boek de wereld inslingert als socioloog Hein de Haas. Die in het onlangs verschenen Hoe migratie echt werkt : het ware verhaal over migratie aan de hand van 22 mythen aantoont hoe het gros van onze ideeën over migratie niet kloppen. Sterker: dat vooral veel politici vaak tegen beter weten in blijven poneren dat we als samenleving overspoeld worden door migranten. Zij leggen de nadruk vooral op de illegalen (maar die vormen hooguit tien procent van alle migranten) en hoe wij de problemen niet de baas kunnen.
Hein de Haas maakt gehakt van dit soort retoriek en toont aan dat het vooral onwil is, en het in de praktijk met alle negatieve meningen over migratie meevalt. Sterker: dat migratie domweg iets is wat er altijd was, zal blijven en dat op termijn bijna alle migranten uitgroeien tot keurige burgers die werk vinden, belasting betalen, hun kinderen opvoeden enzovoorts. Helaas voor de racistische ingestelde ‘wereldburgers’ in Nederland en andere zeer welvarende westerse landen daarbuiten hebben ‘ze’ een kleurtje. Én vaak een ander geloof, maar de tweede en vooral de derde en vierde generaties zullen dat – nét als ‘wij’ – laten verwateren.
Ik hoop dat Ingrid Robeyns op haar manier allerlei mythes over het idee dat succesvolle mensen recht hebben op zeer grote vermogens onderuit schoffelt; en daarmee het debat op gang helpt om daar iets aan te gaan doen.
Afsluitend. In een van de rijkste landen ter wereld is het een schande dat uiteenlopende (culturele) instellingen een stemming organiseren om een eenmalige fooi aan een museum te geven. Een schande, omdat onze overheid voldoende geld zou moeten hebben om dit structureel, namens ons allen, uit te geven aan belangrijke zaken.
Mijn advies is dat alle stemmers die voor Museum Jan Cunen óf het Nederlands Fotomuseum óf het Wereldmuseum hebben gestemd, vooral op woensdag 24 november gaan stemmen. En niet zo zeer letten op hoe iemand overkomt, maar meer letten op waar deze of gene partij voor staat. Beter: hoe die partij de afgelopen decennia structureel heeft bijgedragen aan de malaise waarin we nu – in een stinkend rijk land – terecht zijn gekomen.
Het probleem is echter dat ik me (hier) druk maak over iets wat de meeste Nederlanders amper interesseert (1,3 procent). En dat slechts een op de vijf volwassen Nederlanders het thema klimaat en duurzaamheid als het belangrijkste politieke thema benoemen.
Tegelijkertijd gaan bovenstaande woorden ook op voor het gros van de thema’s. Om ze serieus te gaan aanpakken zal er extra geld moeten worden geïnvesteerd. De cruciale vraag blijft waar dat vandaan moet komen, of wie er meer gaat betalen om anderen te ontzien.
Één reactie op “Tja, moet je je stem uitbrengen?”
Goed verhaal om minstens een paar keer te lezen!!