Grappig dat na wekenlang in een vervelend boek te hebben gewoond, én verschillende activiteiten te hebben bijgewoond die daar indirect op aan sloten, er een film voorbijkwam waarin een universeel type alles bij elkaar brengt, in perspectief plaatst én domweg door gedrag te vertonen dat we van hem gewend zijn als het ware galant een ‘paradoxale’ oplossing aanreikt.

Het verhaal begint jaren geleden, toen ik als programmerende bibliothecaris een zin bedacht waar ik me vaak voor schaamde. Niet dat ik niet achter die zin stond, maar hij was té aanmatigend. Wie was ik wel, een doorsnee bibliothecaris, om zo’n zin te bezigen? Die zin was: volwassenen verleiden zich volwassener te gaan gedragen.
Ik wist én weet dat ik geen onzin verkondigd(e), maar aan de andere kant was/is het wél erg bont om dit zomaar te stellen. Ik was/ben toch zeker geen alwetend, volwassen orakel?

Deze zin, een parafrase op de titel van een boek van de Amerikaanse filosoof Susan Neiman (ook in 1955 geboren, Waarom zou je volwassen worden?) was gebaseerd op twee constateringen, vooruit: feiten. Aan de ene kant hebben de laatste decennia wetenschappers vanuit verschillende kanten onomstotelijk aangetoond dat volwassenen het gros van de tijd op ‘hun gevoel’ acteren; en slechts af en toe bewust, rationeel dingen (kunnen) afwegen.
Daan Roovers riep begin dit jaar, voor iedereen die dit (nog) niet begrijpt, tijdens een aflevering van Buitenhof :“even een boekje van Kahneman lezen”.

Ze bedoelde Daniel Kahneman, een Israëlische psycholoog, die in 2002 de Nobelprijs voor Economie kreeg vanwege zijn inzicht dat de homo economicus een utopie is, en we er beter een ander verhaal voor in de plaats kunnen stellen. Hij heeft het in dat ‘verhaal’ over Systeem 1, ons gevoel, én Systeem 2, onze ratio. En ons gevoel ‘wint’ bijna altijd de spreekwoordelijke wedstrijd die zich doorlopend in ons brein afspeelt; met 20-1.
Aan de andere kant kunnen we allemaal weten, ook onvolwassen volwassenen, dat we doorlopend van buitenaf bespeeld worden om dingen te (gaan) doen, denken of voelen die niet altijd per se ‘goed’ voor onszelf, onze omgeving, of ons nageslacht zijn. Susan Neiman gaf als antwoord op Waarom zou je volwassen worden? dat veel bedrijven, instellingen en organisaties niet zitten te wachten op échte volwassenen, want aan hen kun je immers geen flauwekul producten, diensten of meningen slijten.
Begin dit jaar liep ik tegen een alternatief voor die vervelende, aanmatigende zin aan. Van Roman Krznaric, een filosoof die ik kende van boeken over empathie en carpe diem, verscheen eind 2020 een nieuw boek. De Volkskrant zag in dat het een goed idee was hem daarover op de eerste dag van het jaar 2021 aan het woord te laten. Wie weet een verkapte nieuwjaarswens, opdracht. Artikel: ‘We behandelen de toekomst als een stortplaats van ecologische schade en technologische risico’s’.

In De goede voorouder : langetermijndenken voor een kortetermijnwereld zat wat mij betreft ‘de oplossing’ voor mijn frustratie. Je kunt het niet maken om zich onvolwassen gedragende volwassenen te vragen zich iets-je volwassener te gaan gedragen. Volwassenen zijn per slot van rekening volwassen. Die zijn ‘klaar’, weten wat ze doen, en niemand heeft het recht zich vanuit de hoogte tot hen te richten. Zeker niet in een tijd waarin veel mensen niet meer in autoriteiten geloven. Dat maak ik zelf wél uit!
Maar wat als je een appel op hen doet om zich iets-je vaker, of meer als een goede voorouder te gaan gedragen? Of/en zich minder op de kortetermijn te (gaan) richten, en iets-je vaker te gaan voor dingen die op de lange termijn belangrijk(er) zijn?
Zelfs dan, ik geef het toe, is het aanmatigend. Maar, aan de andere kant: wie kan er tegen zijn om je als een goede voorouder te gedragen?
Begin dit jaar las ik dat boek. Dat kwam niet alleen van pas om mijn zin een andere draai te geven, maar gaf ook het beslissende zetje om de titel te bedenken voor een congres dat ik voor de honderdjarige Bibliotheek Oss geacht werd te organiseren.

Ik realiseerde me tijdens het lezen van het boek van Roman Krznaric dat de oprichter van de Osse Bibliotheek, pater Titus Brandsma, zich als een goede voorouder had gedragen. In de periode dat hij in Oss en omgeving actief was, had hij een middelbare school opgericht, een lokale krant een doorstart gegeven en legde samen met andere notabelen de basis voor de Osse openbare bibliotheek. En jaren later, stierf hij voor zijn zeer volwassen opvattingen, en moreel hoogstaand gedrag, in een nazi concentratiekamp. Artikel: Een goede voorouder (februari 2021)
Docenten, journalisten en bibliothecarissen proberen elk op hun eigen specifieke manier volwassenen te verleiden zich ook na de schooltijd te blijven ontwikkelen. Instituten die nog steeds bestaan, en in deze eeuw naar mijn bescheiden mening steeds belangrijker zullen worden. Plekken waar professionals werken die begrijpen dat volwassenen van allerlei kanten belaagd worden om zich – vooruit: nog een keer – niet als volwassenen te gedragen. Instituten waar professionals werken die volwassenen verleiden zich te blijven ontwikkelen, zich te informeren, kennis tot zich toe te laten die soms haaks staat op vastgeroeste denkbeelden, verouderde verhalen. Zo kwam er een congrestitel: In de voetsporen van Titus : een goede voorouder.
Én een aangepaste zin: Volwassenen verleiden zich ietsje vaker als een goede voorouder te gedragen.

Eind september werd het congres gehouden. Vanwege corona voor een klein groepje toehoorders. Roman Krznaric was aanwezig. Hij opende het congres; online, via zoom. En sprak kort daarna met Daan Roovers, die in het voorjaar van 2021 was afgezwaaid als de vijfde Denker des Vaderlands, over wat het betekent om je als een goede voorouder te gaan gedragen.
Kort voor het congres ontdekte ik dat Roman Krznaric in het late najaar van 2021 fysiek aanwezig zou zijn in Nederland. Tijdens een tournee door ons land zou hij ook ’s-Hertogenbosch aandoen. Collega Ruud Geven, van de Bossche bibliotheek, had hem gestrikt voor de eerste editie van de zogenaamde Shifttalks. Een variant op lezingen die ik samen met collega’s eerder in de regio Noord Oost Brabant had georganiseerd onder de noemer NEXT.

Maar voordat ik Roman Krznaric in de basiliek van Den Bosch aanhoorde, mocht ik aanschuiven bij twee schrijvers. Ilja Leonard Pfeijffer was op donderdag 11 november aanwezig in De Eendracht in Gemert. Op uitnodiging van de lokale bibliotheek. En kort daarna werd Adriaan van Dis op maandag 15 november door oud-docent Marcel Bouwman geïnterviewd in de Podiumzaal op de Noordkade in Veghel. Daartoe uitgenodigd door mijn voormalige collega’s van de samenwerkende Noord Oost Brabantse Bibliotheken.

Beide heren kregen op zeker moment dezelfde vraag. Een voor de hand liggende vraag, want beide heren nemen in hun boeken schaduwkanten van onze huidige maatschappij als het ware mee. Leonard Ilja Pfeiffer focust in Grand hotel Europa vooral op de negatieve effecten van massatoerisme. Adriaan van Dis heeft het in De wandelaar uit 2007 (al) over vluchtelingen, en vooral hoe wij hier in fort Europa daar slecht (vooruit: zeer onvolwassen) mee omgaan. En in zijn dit jaar verschenen fictiewerk KliFi staat het klimaatprobleem centraal.
Beiden gaven ongeveer hetzelfde antwoord op de vraag of schrijvers maatschappelijke onderwerpen in hun boeken moeten meenemen: “Er moet niets!” Schrijvers móeten vooral goede boeken schrijven. En dat daarin de tijdgeest als het ware wordt meegenomen hoeft niet, maar waarom ook niet. Schrijvers ondergaan die tijdgeest ook, en waarom zouden ze hun personages daar dan niet mee willen ‘confronteren’, omringen.

Kort voordat ik Leonard Ilja Pfejiffer mocht aanhoren was ik begonnen aan een recent verschenen boek. Waarvoor ik warm was geworden door een interview in de NRC (De wereld als silent disco, 11 oktober 2021). Geschreven door een onbekende Franse filosoof: Éric Sadin: Het tijdperk van de ik-tiran : het einde van een gemeenschappelijke wereld.
Een belangrijk boek, waarin hij – voor zover nog nodig – meer dan duidelijk maakt dat wij allen in het Westen ons min of meer een koning van een koninkrijk wanen. Beter gezegd: Míjn koninkrijk.
Kort samengevat: de wereld draait om mij. Ik sta daarin centraal. Terecht. Want ik ben nu eenmaal bijzonder.
Een ontwikkeling die zich de laatste veertig à vijftig jaren heeft voltrokken; zodanig dat we nu op een punt zijn aanbeland dat het steeds groter wordende problemen voor de samenleving, de maatschappij, de gemeenschap oplevert.

Bullseye. In een maand waarin steeds meer mensen serieus menen dat ‘de wereld’ om hen draait. En dat inschikken voor hen geen optie is. Denk aan COP26, rellende jongeren in Rotterdam en verre omtrek, mensen die zich niet willen laten vaccineren …
Mensen die vooral met hun eigen belang bezig zijn, zich bezig houden met wat er hier én nu speelt, zich amper realiseren dat er uitdagingen zijn die ons dwingen samen te gaan werken en na te denken over de lange termijn.

Ik noemde het eerder een vervelend boek, want iedereen die dit boek leest moet toegeven domweg vaak aan de door Sadin beschreven tendensen mee te doen. Het lijkt wat dat betreft een beetje op Feitenkennis : 10 redenen waarom we een verkeerd beeld van de wereld hebben en waarom het beter gaat dan je denkt van de Zweedse arts Hans Rosling. Die neemt in het begin van zijn boek de lezer een quiz af. Hij weet dat de meeste lezers een verkeerd (beter: een gevoelsmatig) beeld hebben hoe de wereld er op talloze terreinen echt voor staat. Ook hier: gevoel wint van ratio.
Éric Sadin somt in zijn vlot geschreven boek allerlei fenomenen (diensten, producten, gadgets) op die de laatste veertig jaren als het ware zijn opgekomen. Diensten en producten die bedoeld waren om onze levens prettiger te maken. Helaas hebben ze allemaal op hun eigen manier ook schaduwkanten. De kern daarvan is dat ze de “ik-tiran” in ons binnenste als het ware nog sterker maakten; en …. verhoede nóg sterker maken. Op zijn Kahneman’s gesteld: die fenomenen spelen vooral in op ons Systeem 1 (ons gevoel), sussen als het ware Systeem 2; opdat we niet te veel gaan nadenken over de schaduwkanten van die fenomenen.

Hij heeft het over de opkomst van sneakers met een logo; die onze identiteit strelen, want we onderscheiden ons daardoor van anderen.
Heeft het over Apple, die de iMac, iPod, iPhone en iPad en andere i’s de wereld in slingerde. Allemaal prachtige hebbe-dingen voor i.
Uiteraard stipt hij de opkomst en ontwikkeling van internet aan. We hebben sindsdien allemaal de illusie dat we alles kunnen opzoeken; dat ik in control ben.

De komst van de mobiele telefoon waarmee je veel meer kan doen dan telefoneren.
YouTube die ons aan de ene kant in staat stelt om ontelbare filmpjes te bekijken, maar ook om zelfgemaakte content te uploaden. Broadcast yourself!
TED-talks als vehikel om jezelf te profileren, te verkopen.

Het waanidee dat je zonder jezelf veel moeite te getroosten door het ondertekenen van een online petitie een deel van de wereld kunt redden.
Facebook, dat je in staat stelt om gemakkelijk in contact te komen met gelijkgestemden, en die je de illusie geven dat ‘iedereen’ ongeveer zoals jij denkt, of is.
Twitter, waarop je je kunt uitleven in het ventileren van meningen, en anderen de maat nemen.
Instagram, als platform waar je ongestoord jezelf kunt profileren, laten zien wie of wat je bent of doet.
Het fenomeen van de selfies. Overal zag je op zeker moment mensen met die sticks. En altijd, en overal kun je jezelf effe op de foto zetten, die foto aanpassen (beter: ongerijmdheden wegpoetsen) en een ideaal beeld van jezelf met je volgers delen.
En hoe gemakkelijk is het om via gadgets als Tinder vreemden af te wijzen, dan wel er contact mee te zoeken. In dat verband heeft hij het ook over swipen. Jij als koning of koningin kunt met een swipe, als een dictator, de bokken van de schapen scheiden. En bijna altijd zonder échte mensen in de ogen te hoeven kijken. Lekker makkelijk, zo op afstand, en vaak verborgen achter een fake naam.
Opmerkelijk dat hij het recente verschijnsel van de e-step aanstipt. Jij, die je als een soevereine vorst (vaak met een koptelefoon op je hoofd) tussen de normale mensen heen beweegt. Overal, ook op trottoirs; en als je bent uitgereden, laat je dat bloody ding liggen waar je bent gestopt.
Deze opsomming is niet volledig, maar de teneur van zijn betoog is helder. Technologische ontwikkelingen hebben een trend versterkt die al in de jaren zestig/zeventig begon. Denk in dit verband aan the summer of love. Sindsdien groeit het idee dat ieder van ons interessant is. “Jezelf kunnen zijn!” Het (waan?)idee dat we moeten opkomen voor ons zelf. We ons zelden meer dingen laten voorschrijven. “Ik ben tóch volwassen?! “ De tijd waarin we afscheid namen van ‘de zuilen’. We zelf wel wisten wat belangrijk was.
En een periode waarin er geen discussie was over het feit of de markt alles voor ons zou gaan regelen. In dat verband werd vaak de afkorting TINA gebezigd, There Is No Alternative. En inderdaad, decennialang stonden we er bijna allemaal bij, en lieten deze majeure trend als het ware door-etteren. Maar, nogmaals, dat is met de kennis van nu. Een tijd waarin er veel meer criticasters à la Éric Sadin opstaan, en zich uitspreken.
Éric Sadin is een Fransman, en neemt in zijn boek voorbeelden op uit zijn eigen land. Een verademing, want het gros van de vertaalde boeken komen uit de UK en de USA.
Hij heeft het op zeker moment over president François Mitterrand en hoe die, kort nadat hij namens de Socialistische Partij president is geworden, maatregelen neemt die de in les Trente glorieuses opgebouwde welvaartstaat gaan ondermijnen.
Het begin van De grote verkilling, zoals de Belgische publicist Geert Van Istendael dat in 2019 in zijn gelijknamige boek noemt. Mitterrand was daarin niet uniek. Tony Blair ’deed’ in de UK hetzelfde, Gerhard Schröder in Duitsland en Wim Kok bij ons. En ze kregen vele navolgers: Jan Kees de Jager, Frits Bolkestein, Jeroen Dijsselbloem, Mark Rutte, Diederik Samson … Politici die allemaal, betoverd door een nieuw verhaal, met de kennis van nu, die ik-tiran-trend hebben versterkt.
Éric Sadin heeft het niet over drugs (en dat veel gebruikers niet willen weten dat zij door hun gebruik voor een groot deel verantwoordelijk zijn voor de nadelige effecten die dat met zich meebrengt – maffia, misdaad, zwart geld dat zich een weg naar de bovenwereld zoekt), de almaar toenemende trend dat ik met een muisklik allerlei slaven aan het werk kan zetten die bij mij thuis spullen komen bezorgen, of de (typisch?) Nederlandse discussie (beter: eis) dat ik zelf wil bepalen wanneer en hoe ik wil sterven.
Maar vervelend blijft het. Bijna iedereen zal toe moeten geven deel te nemen aan dit alles. Uiteraard in mindere of meerdere mate. En daardoor bijdraagt aan de negatieve gevolgen.
De kern daarvan is dat het steeds moeilijker wordt om een democratische samenleving bij elkaar te houden. Veel burgers zijn domweg niet meer in staat te begrijpen dat in een democratie per definitie compromissen gesloten moeten worden. En dat het weinig zinvol is om iedereen die er andere ideeën als jijzelf op nahoudt weg te zetten als idioten, of mensen die niet deugen. Die anderen behoren tot de elite, en ík behoor tot een tribe die hét bij het rechte einde heeft. En – daar bovenop – geloof ik ook niet meer in feiten. Leef in mijn eigen koninkrijk, met alom om me heen mensen die hetzelfde denken, voelen. Dat er op dit moment negentien partijen in de Tweede kamer zitten, is daarvan een klein illustratie.
Tja, een vervelend boek. Kijk naar buiten, en je ziet het.
Een goede voorouder in de Sint Jan
Wat mij betreft reikt Roman Krznaric in zijn boek De goede voorouder een deel van de oplossing aan. Het is een hoopvol boek. Vol verhalen hoe je als mens anders naar de wereld kunt kijken, en daarin staan. De kern is dat we moeite moeten doen om ons te verzetten tegen alle korte termijn verleidingen die op ons afkomen, en vaker te gaan voor dingen die op de langere termijn goed zijn voor onszelf, onze kinderen en allen die daarna komen. Moraal: als we dingen doen die goed zijn voor ons nageslacht, dan zijn ze per definitie ook goed voor de mensen die nú leven.
Op woensdag 17 november gaf hij de key note speech van de eerste editie van Shifttalks: Cathedral Thinking in the age of the Marshmallow Brain. Georganiseerd door Huis73, een organisatie waarin de Bossche openbare bibliotheek en andere culturele instellingen samenwerken.
De directeur vertelde in haar openingswoord dat Shifttalks de opvolger was van het zogenaamde Erasmusfestival, dat ruim tien jaar had bestaan. En dat de Shifttalks in het verlengde van het gedachtengoed van Erasmus liggen; Erasmus, nog zo’n goede voorouder. Prima woorden, alleen jammer dat in de collectie van de Bossche bibliotheek zo weinig boeken van en over hem zijn opgenomen (met name De verzamelde correspondentie van Erasmus – 21 delen – schittert door afwezigheid).
Vervolgens betrad Roman Krznaric het podium. En merkte natuurlijk op hoe verheugd hij was zijn speech in een échte basiliek, een kathedraal te mogen houden. In zijn boek reikt hij zes manieren aan om op de lange termijn te kunnen denken, en een daarvan is kathedraaldenken. Bedenk als samenleving projecten waarvoor veel mensen zich jarenlang (decennia, eeuwen) in moeten zetten voordat het klaar is. Denk aan de bouw van een Sint Jan, de Deltawerken, een man naar de maan brengen, het klimaatprobleem oplossen et cetera.
De Italiaans-Britse econoom bepleit in dit verband in haar dit jaar verschenen Moonshot : grootse missies voor onze economie en samenleving dat we een nieuw groot project bedenken. Een project dat een groot beroep op ons allen zal doen. Zeg maar: een variant van ’bloed, zwoegen, tranen en zweet’ (blood, toil, tears and sweat) die Churchill ooit zijn landgenoten aanzegde. Of anders gezegd: een project dat zoveel van ons vraagt, dat we een beetje minder tijd hebben om met onszelf bezig te zijn.
Ik vermoed dat van deze talk geen opnames zijn gemaakt, en daarom niet terug gekeken kan worden. Gelukkig is er een prima alternatief. Begin dit jaar kreeg Roman Krznaric drie kwartier de tijd om in de Tegenlicht-aflevering Time rebels zijn verhaal te doen. Er zitten veel overlappingen tussen die aflevering en zijn toespraak in Den Bosch. En je ziet hem van dichtbij, en in zijn omgeving met kinderen en echtgenote/econoom Kate Raworth (auteur van: Donuteconomie, een boek dat bijna naadloos op het betoog van Roman aansluit).

Een geslaagde avond. Roman vlocht als een professional dingen die hij tijdens zijn verblijf in Den Bosch en Nederland had opgepikt door zijn verhaal heen. Zo kwam ook even de engel met een mobieltje voorbij die op het dak van de Sint Jan staat. Een prima beeld voor de mens die Éric Sadin beschrijft. Ik schat dat er tegen de vijfhonderd mensen aanwezig waren. Die een bijzondere avond meemaakten. En perfect georganiseerd.
Zo hoorden de bezoekers tijdens de binnenkomst opmerkelijke muziek. Van Brian Eno, de Engelse muzikant, producer én denker. Soundscapes. Eno heeft op zijn manier door de jaren heen ook nagedacht over hoe als mens goed te leven. Roman noemde hem in Den Bosch enkele keren. Vertelde hoe hij had nagedacht over het fenomeen tijd. Al in november 02003 (geen grapje, die 0 is daar geplaatst om je als mens over tijdschalen na te laten denken) hield hij een fameuze toespraak in London over The long now. Die kun je nog steeds beluisteren. Tien jaar later sprak hij nog een keer over dat onderwerp: The long now, now (klik hier voor de YouTube-opname daarvan).
Bezoekers konden na afloop geen vragen stellen – dat deed de moderator van die avond zelf – dus kon ik niet kwijt dat een ander door Brian Eno bedacht concept wellicht ook een link heeft met hoe je als goede voorouder te gedragen. Sterker: die avond bedacht ik op weg naar huis dat dit begrip een relatie had/heeft met het door Éric Sadin geschetste probleem dat we allemaal in meerdere of mindere mate té veel met onszelf bezig zijn, en daardoor als het ware de gemeenschap verwaarlozen.

In 2015 werd Brian Eno benaderd om mee te werken aan een bijeenkomst over het basisinkomen. Van zijn bijdrage aan die bijeenkomst staan op YouTube drie minuten. De kern daarvan is dat hij uitspreekt geen verstand te hebben van het basisinkomen. Wat de voor- of nadelen daarvan zijn, maar hij weet wel dat hij in een samenleving zou willen wonen waarin dat zou zijn ingevoerd. Waarom? Omdat mensen dan de kans krijgen om dát te gaan doen wat bij hun past, en zich niet langer hoeven op te sluiten in een betaalde baan die hen benauwt, waarvoor ze niets voelen, wellicht zelfs ongeschikt zijn.
Maar in dit filmpje heeft hij het over iets anders wat in dit verband wellicht relevant is. Hij constateert dat in elke samenleving (vroeger én nu) altijd mensen opstaan die bijzonder zijn. Die noemen we voor het gemak geniussen. Geniale schilders, politici, denkers, sportlui et cetera.
Alleen, én daar gaat het in dit verband om, geniale mensen worden – in zijn optiek (én die onderschrijf ik) – altijd voortgebracht door een samenleving. Hij bedacht daar het woord scenius voor. Een woord dat velen tegen de borst zal stuiten, want zij geloven dat die geniale mensen zichzelf als het ware hebben gemaakt. Als een soort baron van Münchhausen hebben zij zichzelf aan hun eigen haren opgetrokken. In dit verband wordt bijna altijd ook opgemerkt dat zij er toch hard voor gewerkt hebben; zij hebben hun talenten tot een succes gemaakt!

Een voorbeeld.
Steve Jobs is geniaal. Dat heeft hij zelf bewerkstelligt. En het is logisch dat we hem als het ware aanbidden, en hem alle revenuen gunnen. Hij verdient het. Sterker: Steve Jobs dacht en vond dat ook.
Brian Eno gaat daar dwars tegen in. En roept op tot meer bescheidenheid. Van de kant van de ‘winnaars’ én van de ‘gewone’ mensen. Natuurlijk zijn er geniale mensen, maar die groeien altijd – per definitie – op in een omgeving. Een omgeving waarin zij met hun talenten konden woekeren. En vooruit, vaak gingen sommige geniale mensen tegen de tijdgeest in. Kwamen met dingen die daarvoor nooit waren gedaan. Maar altijd bouwden ze voort op wat voorouders tot stand hadden gebracht. Ze stonden op de schouders van reuzen. Anders gezegd: Bill Gates was in de jaren dertig van de negentiende eeuw in Somalië geen multi-miljardair geworden.
Artikel: Niets nieuws, alleen herordening van wat allang bekend is (september 2016)

De Tramp en his Bobness
Kort voordat minister-president Mark Rutte aankondigde dat Nederland medio maart 2020 op slot ging was ik aanwezig bij een concert in Helmond. Het was de eerste keer dat ik een concert bijwoonde van het Nederlands Blazers ensemble. Ik schreef er kort daarna een lang artikel over: ‘U bent populair’, zei hij tegen Chaplin, ‘omdat u door de massa wordt begrepen.’ (22 maart 2020).

Ik was niet zomaar naar dat concert gegaan. Dat had te maken met een herontdekking van Charlie Chaplin, in de jaren daarvoor. Ik was als het ware betoverd geraakt door de (naar ik nu weet, wereldberoemde) speech die Chaplin als nepdictator afsteekt in The Great Dictator. Dat die avond een flard uit die toespraak voorbij kwam was leuk, relevant, prima. Maar wat die avond nog meer opviel was de stelling van Matthijs de Ridder, die van tevoren een korte inleiding op het concert gaf. Ik kende hem niet; Matthijs was zonder enige twijfel uitgenodigd omdat hij in 2017 een lijvige biografie van Charlie Chaplin had geschreven: De eeuw van Charlie Chaplin. Het boek is veel meer dan een biografie. Sterker: als lezer moet je regelmatig op Wikipedia kijken om achter specifieke data of gebeurtenissen te komen.
Nee, opvallend is de bravoure waarmee De Ridder Charlie Chaplin uitriep tot (in wezen) dé man van de twintigste eeuw. Een man die een giga stempel op die eeuw heeft gezet. En niet alleen door het creëren van The Tramp. Tja. Dat had ik van tevoren niet bedacht. En toch maakte hij tijdens die lezing en (later) in zijn boek duidelijk dat daar van alles voor te zeggen valt. Althans de eerste zes decennia van de 20e eeuw. Daarna brak – wat mij betreft, en om binnen de context te blijven die De Ridder aanreikt – De eeuw van Bob Dylan aan. Twee mannen die om allerlei redenen hun omgeving en tijdgeest sterk hebben beïnvloed en bepaald.

Sindsdien ben ik alert op snippertjes Chaplin in de media. Deze zomer werd aangekondigd dat tien speelfilms als het ware gerestaureerd en ’verbeterd’ waren. Én ze zouden opnieuw gedraaid worden in sommige filmtheaters. Vier dagen ná de toespraak van Roman Krznaric zou in Den Bosch, in de Verkadefabriek, The circus van hem draaien. Op een zondagmiddag, met een inleiding van … Freek de Jonge. Een bijzonder ticket.
Op de hem typerende manier (met wapperende handen en benen, verwarde haren, ogenschijnlijk chaotisch, met her en der een kwinkslag) vertelde Freek over zijn fascinatie voor Chaplin. En met name hoe hij variété in de film opnam. Ook legde hij uit hoe Chaplin (samen met Laurel & Hardy en Buster Keaton) als het ware al doende leerde hoe je films maakt. In eerste instantie korte, stomme films; en jaren later ’avondvullende’ gesproken films. Met een verhaal; maar altijd met komische slapstickachtige scenes.

In den Bosch waren ongeveer vijftig, voor het merendeel oudere bezoekers. Waarvan een deel uit eigen ervaring wist hoe in de jaren vijftig, zestig dit soort films in kleine zaaltjes (vaak parochie- of buurthuizen) werden gedraaid. En hoe dan iedereen in schateren uitbarstte. In Den Bosch was ook een gezin met twee basisschoolkinderen naar de voorstelling gekomen. En iedereen kon ervaren dat die kinderen op de juiste momenten ook hardop meelachten. Tijdloos.

Het circus
The circus is een stomme film uit 1928. Chaplin speelt hierin een zakkenroller die door een toeval in een circus terechtkomt; en met zijn strapatsen in de smaak valt bij het publiek. En daardoor in die van de circusdirecteur. Een strenge, harde, op geld beluste man. Die niets van the Tramp moet hebben, maar hem de ruimte geeft zolang hij zijn publiek weet te amuseren.

Chaplin wordt op zeker moment verliefd op de dochter van de directeur. Die liefde gaat wat het meisje betreft niet al te diep, want zij laat hem als een steen vallen als een knappe, jonge trapezewerker wordt aangenomen. Door liefdesverdriet overmand laat the Tramp als het ware zijn werk sloffen, en weet het publiek niet langer te amuseren. Door dit liefdesverhaal zitten tal van slapstickachtige momenten. En een complexe scene van the Tramp en enkele mensen die hem in een spiegel/doolhofpaleis achtervolgen. Chaplin was met die scene vermoedelijk zijn tijd vooruit.
Aan het eind van de film staat de directeur op het punt om the Tramp te ontslaan. Maar dan grijpt het toeval in. De trapezewerker is op het moment suprême weg. En Chaplin krijgt de opdracht van de directeur om hem op het slappe koord boven in de piste te vervangen. Dat lukt, maar vraag niet hoe. Het publiek besterft zich van de lach; en the Tramp wordt door de circusdirecteur weer in de gunst aangenomen.

Even later bewerkstelligt the Tramp dat het meisje en de trapezewerker stiekem met elkaar kunnen trouwen. Haar vader weet van niets, maar accepteert het feit dat ze nu getrouwd zijn. In de laatste scenes maakt het circus zich op om naar een nieuwe plek te vertrekken. Chaplin mag als Tramp mee, maar in de laatste scene zie je hem ALLEEN verder trekken. De wijde wereld in, op zoek naar andere avonturen.
The tramp in ons zelf
Matthijs de Ridder weet het zeker: Charlie Chaplin heeft door zijn werk mede de twintigste eeuw bepaald. The Tramp was in die tijd een karakter dat ’iedereen’ op de aarde kende. In alle culturen en samenlevingen kon ’de kleine man’ zich in hem herkennen. Mensen van goede wil, die er het beste van proberen te maken, maar vaak door het toeval of ’de sterkeren onder ons’ te grazen worden genomen. Universeel. Tijdloos.
En altijd ging the Tramp door. Was niet haatdragend. Wist als geen ander wie wel en wie niet deugde. Was niet te beroerd om zich tegen dat soort mensen, en het noodlot te verzetten. Maar nooit haatdragend. Nooit om er zelf véél beter van te worden. The Tramp stond voor iedereen het zijne. Elkaar de ruimte geven. Hij was zeker geen heilig boontje, maar je kon als buitenstaander zeker niet boos op hem worden, dan wel blijven. Behalve natuurlijk door degenen die in een samenleving als ’de baas’ of ’de autoriteit’ werden gezien. Díe mensen deugden niet, en mochten te grazen genomen worden. Ik vermoed dat daar ergens de fascinatie van miljoenen wereldbewoners in de eerste helft van de twintigste eeuw voor the Tramp ligt. Een karakter waarmee je jezelf kon vereenzelvigen; dan wel waaraan je jezelf wilde onttrekken.
Een lonely soul?
Charlie Chaplin, alias the Tramp, kun je zien als iemand die er in de wereld alleen voor staat. Om allerlei redenen komt hij altijd in de problemen terecht. Loopt op het oog sterke mensen tegen het lijf die hem – als eenvoudige sloeber – te grazen willen nemen. Maar altijd weet hij eraan te ontkomen. Zodanig dat toekijkers niet alleen continu in de lach schieten, maar vooral compassie voor hem krijgen. Zie, daar, een kleine man (met een confectiepakje ’an) die van de autoriteiten, de bazen, de politie, de bazige echtgenote en andere vervelende mensen weet ’te winnen’. Een sprookje.
Chaplin’s Tramp is kortom een modern mens. Een mens die erin slaagt zichzelf te blijven; zich niet laat ’onderdrukken’. Een man die in zichzelf vertrouwt; in zichzelf blijft geloven, ondanks alle miserie, armoede, honger en pech in de liefde.
In mijn ogen een burger waar Éric Sadin het ook over heeft. Máár er is een groot verschil met veel eenentwintigste eeuwse Einzelgängers: altijd blijft Chaplin’s Tramp aardig voor goede mensen. Waant zich niet groter dan hij is. Is bescheiden, bereid een stapje opzij te doen. Zich in te zetten voor mensen in zijn omgeving die een steun in de rug kunnen gebruiken.
En altijd – als het verhaal is verteld – blijft de Tramp alleen achter. Een wereldburger die weet dat een mens er in the end alleen voor staat. We worden alleen geboren, en verlaten deze aarde ook alleen. Teruggeworpen op onszelf. Wél als je in de periode daartussenin té veel op jezelf staat. Als een bewuste keuze, door omstandigheden of omdat je is ’aangepraat’ is te denken dat je bijzonder, uniek bent; denkt dat de wereld om jou draait.
’Beter’ lijkt me de grondhouding van Charlie: wéten dat je er alleen voor staat, maar dat laat onverlet dat je je her en der bekommert om anderen. Je in staat bent jezelf tijdelijk weg te cijferen.
De paradox lijkt me dat je als mens pas vrij kunt zijn, als je begrijpt dat je je juist daarom om anderen dient te bekommeren. Ogenschijnlijk lever je dan een stukje vrijheid in. Een inzicht dat ook helpt om je iets vaker of meer als een goede voorouder te (gaan) gedragen.
Éric Sadin (en natuurlijk vele anderen) beschrijven tendensen die ’we’ niet zouden moeten willen.
In Het tijdperk van de ik-tiran nam hij vier motto’s op. Het vierde is van een vaak aangehaalde Franse aristocraat: Alexis de Tocqueville (uit: Over de Franse revolutie)
’Niemand is minder onafhankelijk dan een vrije burger. Want hij zal zich altijd genoodzaakt zien samen te werken met andere burgers. En juist op basis van deze samenwerking kan het algemeen belang gedijen.’
Artikel: Vrijheid als mythe: wij ontstaan door onze relaties met anderen. (oktober 2019)
(maandag 29 november 2021)

Aanvulling woensdag 1 december 2021 – Er is (altijd) hoop
Vandaag zag ik (niet) toevallig een documentaire. Iemand tipte me. Het gaat over de redding van twaalf Thaise jongens en hun voetbalcoach die in juni 2018 opgesloten raken in een grot (Tham Luang – Chaing Rai). Ze werden gered. Een wonder, dat zich voltrok voor het oog van de wereld. Ruim vijfduizend mensen waren betrokken bij een reddingsoperatie die ruim drie weken duurde.
Centraal staan enkele Engelse oudere mannen die je leert kennen als Einzelgängers. Waarvan de meesten in hun jeugd vanwege hun sociale onhandigheid op school gepest werden. Maar ze kozen op zeker moment een hobby (diepzeeduiken, bij voorkeur in onherbergzame omgevingen) die nú van pas komt. En hen in staat stelt het onvoorstelbare tot stand te brengen.
Een ontroerende film over individuen die boven zichzelf uitstijgen. Zichzelf volledig wegcijferen. Achteraf gezien veel te veel risico nemen. Maar ze deden het. Samen met honderden, duizenden anderen; zonder wie het hen ook niet zou zijn gelukt.
Om met Brian Eno te spreken: een scenius in actie.