Categorieën
Liedjes Muziek

Mijn eerste plaat

Zeker is dat ik mijn eerste plaat níet kocht op donderdag 20 april 1973. Ook zeker is dat ik die dag geen idee had dat ik vijftig jaar later nog steeds regelmatig een plaat zou kopen.

In april 1973 had ik ruim 927 weken op deze aardbol rondgelopen. Twintig 20 april 2023 valt in mijn 3.536e week, toevallig ook een donderdag. In maart 2032 hoop ik de vierduizendste week te halen.

De ondertitel van het boek 4000 weken van Oliver Burkeman (Je tijd op aarde en hoe ermee om te gaan) was een van de aanleidingen om dit (lange) stuk te schrijven.

Wat ik de afgelopen 813 maanden zoal gedaan heb?

Nou, naast andere dingen, veel naar muziek geluisterd. En dat werd na de aankoop van die eerste langspeelplaat een ‘serieuze’ zaak; maar daar had ik in het voorjaar van 1973 geen idee van. ‘De wereld’ lag als het ware nog open.

De cover van #354 (may 2023), die al op donderdag 30 maart (!) in de bus viel. Met een lang artikel over Aladdin sane & Pinups.

Op de cover van het meinummer van (de) Mojo staart de maker van mijn eerste plaat me ondanks alles wat er sindsdien ook is gebeurd nog steeds aan.

Wikipedia stelt dat Aladdin sane van David Bowie op 20 april 1973 uitkwam. Het is uitgesloten dat ik die dag dit album heb gekocht; zelfs als ik toen geweten had dat deze plaat op die dag uitkwam.

De Veghelse platenzaak, waar ik mijn eerste platen zou gaan kopen, had die plaat op dat moment zeker niet op voorrad. Dus moet het later in dat voorjaar zijn geweest. In die maanden was ik als zeventienjarige jongeman waarschijnlijk vooral bezig met me voor te bereiden op het (HAVO)examen, mijn vervolgopleiding, werken bij de tuinder en waar die zomer op vakantie te gaan. Maar ergens in mei of juni van ’73 kocht ik díe plaat. Redelijk laat, nietwaar? Ik was op dat moment zeventien jaar oud. In die zomer zou ik achttien jaar worden.

De belangrijkste en waarschijnlijk enige reden waarom ik 20 april deze elpee niet kocht is niet zo moeilijk: tot die tijd hadden we thuis in Keldonk geen pick-up. Wel werd die ergens in dat voorjaar door mijn ouders gekocht. Op een zekere dag stond dat ding zomaar in onze pas verbouwde woonkamer. Ik had er zeker niet om gevraagd, wellicht wel een van mijn vijf jongere zusjes. Maar dat ding was er op zeker moment, samen met enkele singletjes en langspeelplaten. Titels die mij niet veel deden. Ik kan ze me in ieder geval niet herinneren.

Ik had wel al snel in de gaten dat het apparaat met twee losse boxjes niet zwaar was, en zich makkelijk naar een andere kamer liet verplaatsen. De kamer waar ik geacht werd te studeren. Dus ging het apparaat daar regelmatig mee naar toe. Geen probleem, want de rest van ons grote gezin keek in de woonkamer liever naar de nieuwe televisie. Correctie: naar de oude tv van oma, die zelf een nieuwe had gekocht. Maar dat deed er niet toe: de familie Van Duijnhoven kon vanaf 1973 thuis gewoon tv-kijken, en hoefde niet langer de hort op.

In het begin van de jaren zeventig was mijn vader een andere weg ingeslagen. Als kleine keuterboer nam hij afstand van zijn zes (!) melkkoeien, zegde zijn (bij)baan als melkrijder bij de melkfabriek in Boekel op. Eerder waren de varkens en een trekpaard al weggedaan. Hij behield de kippen. Beter: hij ging zich daarop concentreren. Met hulp van de Boerenleenbank en de verkoop van diverse landjes (het was ook de tijd van de ruilverkaveling) kon hij flink investeren. In eerste instantie ging hij kippen houden die bevruchtte eieren legden, later schakelde hij over op kippen die eieren leggen voor consumptie.

In diezelfde tijd werd ons huis – een grote boerderij – grondig verbouwd. Het rieten dak verdween, er kwam een échte wc, een douche, de keuken werd vergroot, een deel van de stal werd bij de woonkamer getrokken, en op de zolder werden voor alle kinderen slaapkamers getimmerd. Ook werden de kachels in woonkamer en keuken vervangen door centrale verwarming. Ook kwamen er nieuwe meubels, het behang kreeg een ander motief. Dat er op zeker moment ook een pick-up kwam paste perfect binnen dit plaatje. Álles werd op de schop genomen, vernieuwd. Familie Van Duijnhoven werd opgestoten in de vaart der volkeren.

Zo ziet ons huis er tegenwoordig uit; zelfs van buiten is het amper herkenbaar.

Het kon niet op! Voor mijn verjaardag, enkele maanden later, kreeg ik voor het eerst (én het laatst) een écht groot cadeau. Iets waar ik nooit om gevraagd had, maar mijn ouders vonden het nodig dat ik brommer ging rijden. Dus kreeg ik in juli een blauwe Zündapp; waar ik tot in het midden van de jaren tachtig op zou blijven rijden.

Ik kan me niet meer herinneren wat voor dag het was waarop ik Aladdin sane kocht. Waarschijnlijk was het een doordeweekse dag. In Veghel. Dat is zeker. Daar zat ik immers op school. Tot die tijd luisterde ik vooral naar de radio. En had op de een of andere manier in de gaten gekregen dat er ‘andere’ muziek was. Mijn moeder had thuis in mijn herinnering altijd de radio aan. Vooral ‘s ochtends. Dan deed ze tijdens de Arbeidsvitaminen opgewekt haar werk. En ik leerde alle hits van toen en daarvoor kennen. Maar op de een of andere – nu niet meer terug te halen – manier, kreeg ik door dat er andere muziek was. En er zoiets bestond als langspeelplaten.

En toen kwam die pick-up. En begon iets wat ik tot op de dag van vandaag ben blijven doen: regelmatig een lp kopen. In het begin schoorvoetend; want weinig zakgeld. Later nam het aantal toe, en werden het cd’s.

Een jubileum
Zeker is dat ik dit jaar een jubileum te vieren heb: een gouden jubileum. Vijftig jaar lang heb ik – om een van mijn favoriete gezegdes te gebruiken – méér dan de gemiddelde Nederlander platen gekocht. En intensief beluisterd. Die ‘verslaving’ sloot naadloos aan bij iets wat ik al veel langer deed én nog steeds doe: lezen. Veel lezen. Dagelijks. ‘De’ krant; later kranten. Tijdschriften, boeken, en de laatste jaren ook veel teksten op het net. En bijna altijd ‘staat muziek op’. Dat lukt alleen omdat – gratis tip – de tv níet in de woonkamer staat.

Op de een of andere manier lukt me dat: lezen terwijl muziek opstaat. Ik geef meteen toe dat ik niet kan multi-tasken. Niemand schijnt dat te kunnen. Maar altijd springt er – al lezende – een flard uit een liedje of muziekwerk naar voren dat mij treft. Genoeg, om intensiever naar een bepaald album te gaan luisteren. Proberen de essentie van een tekst te pakken. Verbaasd dat deze of gene (al dan niet al lang geleden gestorven ) artiest of componist mij zo weet te raken.

Terzijde. Zaterdag 15 april werd in de weekendbijlage van De Volkskrant in de rubriek ‘Onze gids dit weekeinde’ de Italiaanse schrijver Niccolò Ammaniti aan het woord gelaten. Hij noemt de Belg Wim Mertens; en ik dacht meteen: “verhip, die heb ik al lang niet meer gedraaid!”

Moet beslist weer eens gaan luisteren naar bijvoorbeeld de cd A man of no fortune and with a name to come (uit 1986), Jardin clos (uit 1996) of het prijsnummer van een van zijn eerste platen (Maximizing the audience, uit 1985,onder de schuilnaam Soft verdict): het ruim 18 minuten durende ‘Lir‘.

Maar ik haal het hier naar voren omdat hij hier opmerkt: “Zonder muziek kan ik niet lezen, niet schrijven. Het is mijn grote liefde.” Zó waar!

Oh ja, en altijd draai ik langspeelplaten, cd’s. Singletjes zijn aan mij niet besteed. Moet ook niets hebben van radiostations waar de hele dag door hits gedraaid worden. Met van die lollige diskjockeys. Nee. Vanaf de eerste aankoop ging het om LANGspeelplaten; die als een ‘Gesamtkunstwerk’ als het ware ‘veroverd’ moeten worden. Waarschijnlijk kocht ik Aladdin sane voor ‘de hit’ (‘The Jean Genie’), maar kwam er al snel achter dat er veel meer hoogtepunten op stonden (bijvoorbeeld ‘Time’, ‘Lady grinning soul’ en ‘The prettiest star’).

Ik behoor absoluut niet tot een grote groep leeftijdsgenoten die stellig beweren dat er vroeger pas écht muziek werd gemaakt; en dan worden bijvoorbeeld the Stones genoemd. Het is vooral een manier om te zeggen dat er vooral geen pogingen meer worden gedaan om naar nieuwe én oude nieuwe muziek te luisteren. Oude muziek die je vandaag leert kennen is natuurlijk net zo nieuw als een hitje uit 2023.

Mijn eerste muzikale mijlpaal
Nadat ik in september 1967 voor het eerst naar de MULO in Veghel ging, kwam het fenomeen huiswerk op mijn pad. Die mocht ik in mijn herinnering thuis op de boerderij in Keldonk van pakweg half vier tot het avondeten in de ‘goeie’ kamer maken. De nog niet verbouwde woonkamer, waar in het pick-up-loze tijdperk een grote radio stond. Zo’n bakbeest met twee draaiknoppen: een voor het volume, de andere om zenders mee op te zoeken. En terwijl je daaraan draaide gleed een soort naald over een landschap vol Europese plaatsnamen. Meestal stond de radio op Radio 1, of 2. Vaak was het een soort verzoekplatenprogramma (géén Arbeidsvitaminen, want dat was ‘s morgens). Met – vermoed ik – als presentator Ted de Braak of Kees Schilperoort.

Tijdens die middagen werd verdacht vaak een Frans liedje gedraaid dat mij erg aansprak. Gezongen door de Waalse zanger Salvatore Adamo: Vous permettez, monsieur. Wikipedia geeft aan dat het in 1964 in Nederland een hit was. En in 1967 was het al een gouwe ouwe geworden, die in een – naar ik nu vermoed ik – gezapig programma regelmatig werd gedraaid. Maar voor mij was het toen nieuw. En viel er als een blok voor. Begreep wat Adamo bezong. Dat dacht ik toen. In mijn jeugdige overmoed. Na enkele maanden Frans te hebben gehad. Tja, zelfs nu begrijp ik het maar half. Maar nog steeds raakt de melodie me. De levendigheid. De stem van de zanger. Met – bijna altijd – een zweem melancholie, relativering. Mijn eerste zelf ontdekte meesterwerk. Er zouden er nog vele volgen.

Op zoek naar andere muziek
Ook kwam ik er in die tijd achter dat er artiesten waren waar ik met een grote boog omheen probeerde te lopen, maar dat lukte maar niet. Een jaargenoot – Hein Simons, beter bekend als Heintje – vierde in diezelfde periode (de late jaren zestig) zijn grote successen. Overal kwam je zijn ‘Mama’, ‘Ich bau’ dir ein Schloss’ of ‘Oma’tje lief’ tegen. Als onkruid. Instinctief begreep ik dat je als muziekliefhebber moeite moet doen om andere, meer bijzondere muziek te leren kennen. De pick-up bood uitkomst!

Jaren later, ik was van de MULO overgegaan naar HAVO-4, ontdekte ik in mijn nieuwe, want verbouwde studiekamer in Keldonk dat er andere muziekzenders waren. Vooral Radio Luxemburg; en Ad Visser op Hilversum 3 met zijn Superclean Dreammachine. Ad Visser was in die tijd vooral een stem; ik had geen weet van zijn extravagante gedrag, noch outfit. In die tijd las ik nog geen muziektijdschriften, wel af en toe recensies van nieuwe platen in ‘onze’ krant (het Brabants Dagblad). Te hooi en te gras ontdekte ik zo nieuwe namen.

Pakweg een jaar later wist ik dat ik de verkeerde beroepskeuze had gemaakt. De PABO in Veghel viel zwaar tegen. Ik knapte af op de praktijk: blokfluit-les met een stel kleuters!

Onderwijzer zijn was niet voor mij weggelegd. Dus haakte ik in het voorjaar van 1974 voortijdig af, en ging bij een komkommerteler in Erp werken. Daar overdacht ik mijn zonden, bezon me op iets anders, verdiende meer geld dan ik tot daaraan toe had gehad, ging meer lp’s kopen én nam op zeker moment mijn eerste abonnement op een tijdschrift: Muziekkrant OOR.

Daarvoor kocht ik regelmatig een nummer in de losse verkoop. Maar in november van dat jaar meldde ik me aan, en kreeg als ‘bonus’ een van dé latere platen van 1974:

Late for the sky van Jackson Browne. Sindsdien ben ik abonnee. Ik las en lees de OOR vooral voor de recensies; en – maar dat realiseerde ik me pas vele jaren later – de muzieklijstjes.

Ver van huis
Tijdens het werken bij de tuinder verdiende ik meer geld dan ooit, maar realiseerde me ook al snel dat ik dit werk niet de rest van mijn leven wilde doen. Nadat ik een beroepskeuzetest op het Arbeidsbureau had gedaan (dat was in die tijd nog niet geprivatiseerd!) maakte een beroepskeuze-adviseur me attent op een school waar ik absoluut geen idee van had; en zeker niet over na had gedacht: de bibliotheekakademie. Een hbo-opleiding tot bibliothecaris, want ‘ik hield toch van lezen!’ Die man – of vrouw (?) – had geen idee dat een bibliothecaris weliswaar ‘beter’ functioneert naarmate hij of zij (veel) leest, maar dat dit niet per se nodig is. Maar, vooruit, ik nam me voor om me te zijner tijd voor die opleiding te gaan aanmelden.

Probleem was dat ik als oudste zoon in die tijd gewoon in dienst moest. Zestien maanden. Ik vroeg of ik eerder in dienst kon komen. En zo trad ik begin januari 1975 op de Koning Willem I-kazerne in ‘s Hertogenbosch aan. Van waaruit ik na zes weken opleiding uitgezonden werd naar de Generaal Spoorkazerne in Ermelo.

Dat betekende vooral dat ik door de week van huis was; en moest reizen. Op plekken kwam waar ik daarvoor niet kwam. En andere mensen, uit heel andere milieus leerde kennen. Met andere opvattingen, smaken. Jongens die muziekbandjes en artiesten noemden die ik (nog) niet kende. Als een spons zoog ik die tips in me op.

Ik maakte in Ermelo deel uit van een zogenaamde werktroepencompagnie. Soldaten daarvan werden doorlopend uitgezonden om her en der in de regio bij andere compagnies of pelotons klusjes te gaan verrichten. Zo ging er dagelijks een drietonner volgeladen met soldaten op weg om in de buurt van Austerlitz vaten met diesel te gaan vullen en op vrachtwagens te laden. Smerig, zwaar werk. Of op een andere plek oude roestige tanks te gaan schilderen.

Gelukkig was er een manier om je daaraan te onttrekken: je aanmelden als kamerbewaarder. Die geacht werd de zalen waarop de manschappen verbleven te ‘bewaken’ en te poetsen. Een luizenbaan; zeker als je niet zo van dat sjouwen houdt én liever leest. Ik had al snel door dat dit dé manier was om mijn diensttijd redelijk draaglijk door te brengen. De kapitein van de compagnie kreeg dat ook door, en bedacht voor mij ongewild een nog betere baan: hulpje van de aalmoezenier.

Die had op het terrein in Ermelo een eigen kamer; en blijkbaar behoefte aan een assistent. Om de telefoon aan te nemen en de administratie bij te houden. Gelukkig voor mij was hij constant op pad, naar Duitsland, samen met de jongens die daar als zandhazen in een tank op de Lüneburger Heide aan het oefenen waren. Ik zag de goede man amper, en kreeg nooit een telefoontje. En dat administratieve werk stelde ook niets voor. Daarbovenop was zijn kantoor volgestouwd met kasten vol boeken.

Maandenlang heb ik daar ongestoord kunnen lezen. Dagelijks waren er twee pauzes. In de kantine was het ‘s morgens en ‘s middags volstrekt normaal om tijdens het koffiedrinken een broodje kroket of frikandel mét mayonaise te consumeren. Ook had de aalmoezenier een cassetterecorder, met tientallen voorbespeelde cassettes. Hij was een groot liefhebber van Simon and Garfunkel; ik moet Parsley, Sage, Rosemary and Thyme uit 1966 tientallen keren hebben opgezet.

Een ander gelukje was dat ik in die tijd regelmatig last had van wratten op mijn handen. Ik kreeg toestemming om die wratten in het militaire hospitaal in Utrecht te laten aanstippen. In mijn herinnering ben ik daarvoor acht tot tien keer op een vroege vrijdagmorgen op de trein gesprongen. Waarna ik de rest van de dag ‘vrij’ had en naar huis ging. Maar ook dat viel op zeker moment op en stopte. Wél had ik inmiddels ontdekt dat er in Utrecht platenzaken waren met een ander repertoire dan ‘thuis’ in Veghel.

Maar ook aan die zestien maanden kwam een eind. Als beloning kocht ik in die laatste weken in april 1976 maar liefst drie albums van 10cc (How dare you, The original soundtrack en Sheet music).

En kort daarna gewoon in Veghel mijn achtste plaat van David Bowie: Pinups, met covers van voor hem relevante sixties-hits. Na Aladddin sane had ik al snel alle klassieke Bowie-platen aangeschaft; Hunky dory blijft mijn favoriet.

Op kamers en een opschrijfboekje
In september 1976 zou ik in Tilburg aan de opleiding tot bibliothecaris beginnen. De afstand Keldonk-Tilburg was té groot, dus ging ik op een mooie dag in juni met een stel vrienden op zoek naar een kamer. Dat lukte zonder al te veel problemen! Een klein kamertje boven een slagerij in de Indische buurt. Het was een dinsdag; de 22e van de maand.

Ik weet dat omdat ik ruim een jaar daarvoor begonnen was met een schriftje, waarin ik mijn muzikale aankopen noteerde. Mijn eerste gedocumenteerde aankoop was een verzamelaar van Bob Dylan (Greatest hits, uit 1969); aangekocht bij/of via de ECI.

Uit mijn tweede boekje, waarin ik de platen per releasejaar noteerde.

Bij die boeken- en platenclub had ik me vooral voor de boeken aangesloten. Op 25 februari 1975 kocht ik die dag ook Honky tonk heaven, mijn derde dubbelelpee; van the Flying burrito brothers (uit 1973).

Op die junidag in Tilburg kocht ik mijn tweede plaat van Bob Dylan: een absoluut meesterwerk, die nog regelmatig opstaat: Desire (uit 1976).

Een versterker en een nieuwe platenzaak
Enkele maanden later ging ik met hetzelfde clubje vrienden naar Haren, toen nog geen deel van de gemeente Oss. Daar zat in die tijd de legendarische Harense Smid. Die verkocht ‘alles’ waar een snoer aan vast zat. Kort daarvoor had ik mijn eerste studiebeurs gekregen. Ik meen dat ergens in dat vroege najaar in één keer een studiebeurs voor vier maanden werd overgemaakt. Ik was de koning te rijk.

Samen zochten we die dag een mooie combinatie uit: een versterker, met boxen en een pick-up. Ik heb geen idee meer hoe die in Tilburg terecht is gekomen; waarschijnlijk in de eend van vriend Jos.

Jos, voor wie ik sinds het begin van de jaren tachtig tot aan de dag van vandaag regelmatig verzamelplaten samenstel; vroeger waren het TDK-cassettes, de laatste vijfentwintig jaar brand ik cd’s. Hij had op dat moment al een vaste baan, en kon zich een autootje veroorloven. Hoe dan ook, zo rond de herfstvakantie van 1976 kon ik op mijn eigen spullen platen draaien. Terwijl ik ondertussen studeerde; zeg maar: veel las.

Kort daarna liep ik in Tilburg Tommy tegen het lijf. Een platenzaak waar ik in de drie jaar daarna regelmatig zou binnenvallen. Mijn Desire had ik zeker niet bij Tommy gekocht; ik vermoed bij een Van Leest-winkel.

Tommy was anders! Daar was niet alleen het repertoire veel breder, en gevarieerder, maar vooral stonden er mannen (vrouwen zag je er in die tijd amper) die overduidelijk meer van muziek wisten dan ik. Bij Tommy waren de meeste medewerkers aardig, alhoewel ik er af en toe dingen meemaakte die aan taferelen uit High Fidelity van Nick Hornby (uit 1995) deden denken.

Maar los daarvan: ik werd er bij wijze van spreken kind aan huis. Kocht er van 1976 tot ik in juni 1979 klaar was met mijn opleiding ruim honderd lp’s; gemiddeld twee per keer, want in mijn boekje tel ik 53 bezoekjes. Ik bleef er nog jaren komen, maar de frequentie nam natuurlijk af omdat ik mijn kamer in Tilburg opgaf. Momenteel staat de teller voor Tilburg op ruim 240 platen. Helaas bestaat Tommy al jaren niet meer; de sympathieke eigenaar is in 2022 veel te jong overleden.

Mijn grootste ontdekking in die Tilburgse jaren had niets met Tommy te maken; alhoewel ik er wel mijn eerste platen van Peter Hammill kocht.

Bert van de Kamp, een van de beroemdste journalisten die ooit voor Muziekkrant OOR heeft gewerkt, – en die verderop in dit lange verhaal nog voorbij zal komen – had iets met Peter Hammill. Hij schreef regelmatig over hem , en vooral zijn opmerking dat je óf van zijn stem hield, óf er gillend voor wegloopt trof mij .

Genoeg om in maart 1978 bij Tommy mijn eerste Hammill-plaat te kopen: Over. En dat is nog steeds een absoluut meesterwerk. Tekstueel, muzikaal. Ik heb daarna niet alles van hem, en zijn groep Van der Graaf generator, gekocht, maar wel heel erg veel. Ik ben – geloof ik – geen verzamelaar die ‘alles’ van een bepaalde artiest of groep wil hebben, maar wel iemand die een artiest door de jaren blijft volgen, mits hij of zij het niet te bont maakt.

Twee tips
In het najaar van 1979 woonde ik weer thuis in Keldonk. In Tilburg was ik klaar, maar had nog geen werk als bibliothecaris kunnen vinden. Dus bracht ik in die tijd ‘de’ krant rond, werkte bij een tuinder en ging af en toe op een sollicitatiegesprek.

De directeur van de Bibliotheek- en Documentatie Academie in Tilburg – meneer Sijstermans – schoot mij te hulp. Hij noemde mijn naam toen de directeur van de Kunstacademie in Den Bosch een bibliothecaris zocht. Meneer De Laat, de bibliothecaris van dienst zou door ziekte en een operatie maanden uit de running zijn; en of ik niet eens langs wilde komen om hem te vervangen? Prima, dus ik begon daar in het najaar van 1979; en bleef er tot de zomer. Een mooie tijd, waarin ik op zeker moment in de middagpauze de stad introk en nieuwe platenzaken leerde kennen. Vooral ene Paulus, met erg lang haar, had een prima zaak.

Dat najaar publiceerde OOR traditioneel de jaarlijstjes. Ik had toen al in de gaten dat de jaarlijst belangrijk was (want: ‘de beste platen van het voorbije jaar’), maar dat vooral de individuele lijstjes zeer geschikt waren om mijn beperkte kennis van platen, artiesten, genres op te krikken. Het ging natuurlijk vooral om de lijstjes van recensenten die min of meer mijn smaak hadden, dan wel mede stuurden door hun recensies.

De al eerder genoemde Bert van de Kamp én Geert Henderickx waren op dat moment voor mij de belangrijke smaakmakers . In 1979 mochten ze maar liefst twee lijstjes aanleveren: de beste platen van 1979, maar ook de beste tien albums van de voorbije jaren zeventig. Beiden noemden een artiest waar ik – en, vermoed ik, met mij velen – op dat moment nog nooit van had gehoord.

Twee giganten uit de muziekwereld, maar anno 2023 – helaas – voor heel veel Nederlanders nog steeds minor names: Nick Drake én Townes Van Zandt.

Nick Drake was op dat moment al een jaar of vijf geleden overleden, maar zijn kleine oeuvre wordt naarmate de jaren vorderen steeds belangrijker en inspireert nog steeds tientallen muzikanten. Sinds die tijd staan hij op mijn lijstje met belangrijke namen.

Bert van de Kamp noemde de verzamelbox Fruit tree (verscheen in 1979). waarin de eerste 3 platen van Nick Drake in waren opgenomen. Zijn ‘beste’ plaat is wat mij betreft Five leaves left (uit 1969).

Townes Van Zandt heb ik door de jaren heen vier keer zien optreden, en is waarschijnlijk dé artiest die ik het meest koester. Alhoewel Bob Dylan hem dicht op de hielen ziet, en hem soms zelfs voorbijstreeft.

Jaren later ontdekte ik Franz Schubert, de man die de Lieder op de kaart heeft gezet. Ik durf de stelling te betrekken dat Townes Van Zandt de Schubert van de ‘popmuziek’ is. De belangrijkste reden daarvoor is dat hij voor zijn dichterlijke teksten net als Schubert onvergetelijke melodieën heeft bedacht, uitgevoerd én opgenomen. Hij is (soms) groter dan Franz Schubert omdat hij zijn eigen teksten schreef; Franz Schubert zette ‘alleen maar’ gedichten van tijdgenoten als een Johann Wolfgang von Goethe , Friedrich Schiller of Wilhelm Müller op muziek. Ook hij voerde ze – voor en met vrienden – uit; tijdens de beroemde Schubertiades. Maar in die jaren werden er nog geen opnames gemaakt. Franz Schubert wordt echter wel veel meer gecoverd dan good old Townes.

Dit album, de opname van een concert in een klein, zeer gehorig zaaltje in 1973, wordt altijd genoemd als dé manier om Townes te leren kennen. Dat klopt. Het album kwam pas in 1977 uit. Wat mij betreft is Our mother the mountain uit 1969 zijn beste studio-album.

December 1977
Achteraf gezien was de tip om naar de Bibliotheekakademie te gaan bullsey. Dat kwam niet zozeer door typische bibliotheekvakken als alfabetiseren, annoteren of documenteren, maar meer door het feit dat je op verschillende interessegebieden door meestal bevlogen docenten werd bijgepraat: Nederlandse literatuur, Engelse literatuur, natuurkunde et cetera. Onuitgesproken was het een school waar het begrip Bildung handen en voeten kreeg. Ik heb er talloze namen, begrippen, genres, ‘dingen’ leren kennen die me de rest van mijn leven zeer van pas zijn gekomen.

Ik herinner me vooral een Belgische jongeman die Engelse literatuur doceerde, en regelmatig een stuk muziek meenam, liet horen en verbond met deze of gene schrijver, stroming of tijdsbeeld. Onuitgesproken deed hij voor hoe je – altijd! – jezelf mee moet nemen als je in een min of meer creatief beroep actief wilt gaan zijn. No, copy paste! Helaas weet ik zijn naam niet meer; weet niet hoe het hem is vergaan.

De eerste plaat van Elvis Costello, My aim is true (uit 1977). Werd en wordt altijd genoemd als dé plaat waar het voor hem mee begon. Mijn favoriete ‘popplaat’ van hem is Imperial bedroom (uit 1982) en/of King of America (uit 1986). Maar zijn uitstapjes naar andere genres bevallen mij ook prima; hoogtepunt: The Juliet letters met het Brodsky quartet (uit 1993).

Ook was het op deze school gebruikelijk om jaarlijks met de hele groep op stap te gaan. In oktober vertrokken alle tweedejaars voor een midweek naar Londen. Dat was aan het begin van de punk. Daar kocht ik de latere OOR-plaat van het jaar, het debuutalbum van Elvis Costello: My aim is true.

Daar scoorde ik ook albums van Fairport convention, Roy Wood (Boulders), Steely dan (hun debuutplaat: Can’t buy a thrill) en Perilous journey van ene Gordon Gilstrap. Die laatste plaat was waarschijnlijk mijn eerste, en zeker niet de laatste miskoop. Gekocht omdat hij op dat moment in een winkel opstond. Eerste indrukken zijn niet altijd de beste raadgevers. Bijna altijd ga – en ging – ik af op recensies, of tips van muziekprofessionals die ik kan plaatsen. Naar radioprogramma’s op popstations luister ik zelden.

In die tijd waren er enkele medeleerlingen die ook iets met muziek hadden. Een van hen regelde begin december een kaartje voor een uniek optreden: The Sex pistols in de Pozjet club op woensdag 7 december. Ik herinner me amper iets van die avond: veel herrie, en gegooi met bier (van en naar het podium). Hun debuutplaat (Never mind the bollocks) had ik enkele weken daarvoor gewoon in Tilburg bij Tommy gekocht, en eindigde in dezelfde jaarlijst van Oor op nummer twee. Achteraf – wat mij betreft – een zwaar overschatte plaat; punk was en is voor mij vooral een sociologisch fenomeen.

In de weekenden ging ik altijd naar huis. In Keldonk kon ik bij mijn moeder de was droppen, ging ik voetballen (bij RKKSV’57, in ‘het tweede’) en in de buurt uit. Vaak bij Barouge in Uden; inmiddels ook al weer jaren geleden gesloopt.

Maar op Tweede Kerstdag 1977 besloot ik voor de verandering weer eens een keer in Gemert uit te gaan. Bij De Greef. In de zaal liep ik tegen twee onbekende jongedames aan: Anne en Laura. Twee kleuterleidsters die in Beek en Donk werkten. Ik weet niet meer hoe het is gegaan, maar aan het einde van de avond liep ik met Laura mee naar haar kamer. En bleef er de hele nacht. Er gebeurde die nacht niets. Wel werd ik ‘s morgens aangenaam verrast toen De Volkskrant werd bezorgd. Hoe dan ook, ik kreeg verkering, trouwde in april 1981 met haar en dit voorjaar zijn we 42 jaar man en vrouw. Oh ja, en ze had zelfs een kleine lp-collectie, die ik vanaf april 1981 opnam in mijn administratie. De meest memorabele plaat was Songs of love and hate van Leonard Cohen, uit 1971, met als hoogtepunt Avalanche; dat jaren later zo uniek door Nick Cave zou worden gecoverd.

Mijn tweede én laatste baan
Tegen de zomer van 1980 werd duidelijk dat het baantje op de Kunstacademie in Den Bosch afliep. Meneer De Laat was geopereerd en zou na de zomervakantie zijn werk weer oppakken. Ik vond het niet zo erg. De kunstacademie was een prima plek om te werken. Ik werd omringd door boeken die me aanspraken en interessante collega’s en studenten.

Als eenvoudige jongen uit Keldonk had ik inmiddels musea ontdekt, bezocht regelmatig tentoonstellingen en mijn kennis over beeldende kunstenaars en hun werken nam handoverhand toe. Meneer van de Berg, de directeur, stuurde me zelfs een paar dagen naar Parijs. Om in het Centre Pompidou te gaan bekijken doe ze daar hun dia’s en andere niet-boekmaterialen in hun bibliotheek(systeem) opnamen. Een onverwacht snoepreisje, waar Laura, mijn vriendin, een Frans prentenboek over pommes aan overhield.

Maar ik vond het geen probleem om daar te stoppen. Alhoewel de kunst(wereld) me wel aansprak, had ik niet het gevoel dat ik blij zou worden om me daar de rest van mijn leven mee bezig te houden. Nee, ik was opgeleid voor de Openbare Bibliotheek en wilde daar een baan zien te vinden. Dat lukte op zeker moment. Heb dat vooral te danken aan Laura; én André den Ouden.

Ergens in het vroege najaar van 1980 liep ik op een zaterdagochtend met haar naar de lokale bibliotheek in Gemert. Zij leende daar boeken voor haar kleuterklas. En ik ging mee voor de krant, en enkele tijdschriften. De directeur van dienst – André den Ouden – maakte mij attent op een splinternieuw systeem: Videotex. Een soort voorloper van Teletekst, waarop instellingen informatie konden plaatsen. De landelijke organisatie voor het openbare bibliotheekwerk zat daar ook op, en – dat was het nieuws waar André mij attent op maakte – plaatsten daarop advertenties die iets later in de papieren editie van ‘ons’ vakblad zouden verschijnen. Al spelend kwam André op die pagina terecht, en, verhip, er was een vacature in Oss. Bij de lokale bibliotheek.

‘s Maandags belde ik, en zij waren zeer verbaasd dat ik van hun vacature wist. Hoe dan ook, ik mocht zonder een brief geschreven te hebben op gesprek komen. Bij juffrouw Heynen, de directrice. Die aan alle clichés van een ongetrouwde bibliothecaresse voldeed: een knotje, op leeftijd, een dame van stand mét, en dat had ik al snel in de gaten, veel kennis over de meest uiteenlopende culturele en maatschappelijke fenomenen.

In mijn herinnering zat ik twee à drie uur op haar kamer. In wezen was het één lange ondervraging. Wat voor kennis had die jongeman, met toen nog veel lange en krullende haren, in zijn leven opgedaan? Ik verliet Oss met de toezegging dat het waarschijnlijk goed zou komen. Weken later belde ik nogmaals; hoe het ermee voorstond. Met de verzekering dat er nog wat hobbels genomen moesten worden werd ik gerustgesteld. Dat klopte. Ik vermoed dat een en ander concreet werd gemaakt op vrijdag 14 november. Die dag kocht ik mijn eerste (drie) platen in Oss: Communiqué van Dire straits, Manifesto van Roxy music en On the border van the Eagles. Er zouden er meer volgen; jaarlijks kocht ik tot het voorjaar van 2021 – terugkijkend – gemiddeld tien platen per jaar in Oss.

Op maandag 1 december 1980 ging ik vanuit Keldonk op mijn blauwe Zündapp naar Oss. En wist toen niet dat ik daar de rest van mijn arbeidzame leven zou werken. Opmerkelijk: ik was tot dat eerste gesprek met juffrouw Heynen nog nooit in Oss geweest. De afstand Keldonk-Oss is hemelsbreed circa zesentwintig kilometer!

Jaren later zou ik André den Ouden als collega tegen het lijf lopen. Hij werkte toen als bibliothecaris/directeur in de Openbare Bibliotheek van Veghel. Een plek waar ik nog weer vele jaren later ook over de vloer zou lopen. En voor die bibliotheek jaren op rij de muziekvraag maken voor de Veghelse Quiz, die zij organiseerden. Ook kwam mijn opgedane muziekkennis van pas toen ik daar door een toeval begon met een fenomeen dat tot op de dag van vandaag nog steeds bestaat: Luistercafé Noordkade. Maar daarover, later meer.

Binnen no time – want vijf maanden – hadden we een huis in Uden gekocht en waren we getrouwd. Aangezien we beiden toen al niet veel meer op hadden met het katholieke geloof wilden we alleen voor de wet trouwen; maar de ouders van Laura waren daar nog niet aan toe.

Dus trouwden we voor de goede vrede ook voor de kerk. Op een mooie zaterdag in april in de kapel van het kasteel in Gemert. Alle kleuters van Laura waren met zelfgemaakte slingers en bloemen aanwezig. En – hoe verrassend – de pastoor van dienst liet ons onze gang gaan. Dus mochten we zelf de muziekkeuze bepalen; en bleef het traditionele dameskoor thuis.

Het belangrijkste nummer van die dag was voor ons de vertaling & bewerking van een song van de Australische singer-songwriter Eric Bogle: No man’s land.

In februari van 1981 kocht ik in Eindhoven de tweede (en laatste) elpee van de Nederlandse folkgroep Wolverlei: Wind tegen. Daarop stond ’14-’18, hún versie van No man’s land.

Een relatief lang liedje over iemand die over een van de honderden dodenakkers in Noord-Frankrijk en/of België loopt. Zijn oog valt op de zerk van een jong gestorven soldaat, private William McBride. En vervolgens mijmert hij over zijn verschrikkelijke lot, dood, en dat er sinds het einde van the Great War in wezen niet veel is veranderd. Een anti-oorlogslied, met een lieflijke melodie vol hoop, optimisme en vastberadenheid om dingen anders te gaan doen.

Uden
De eerste jaren van ons huwelijk woonden we in Uden. We moesten elk pakweg vijftien kilometer naar ons werk in Beek en Donk & Oss reizen. Laura ging in haar knalgroene Eendje, ik op de hemelsblauwe brommer. Dat ging prima, maar op zeker moment besloten we dat we beter konden kiezen voor een andere verhouding. Laura dichter bij haar werk; ik er verder van weg. Dus ging ik rijles halen; op latere leeftijd (zo rond mijn dertigste). We woonden ruim vier jaar in Uden, op de Bermershof.

1986/1987 was voor ons een overgangsjaar, waarin we ons oude huis verkochten, tijdelijk in een vakantiehuis woonden, lang op vakantie gingen voordat we in september ons nieuwe huis in Gemert konden gaan betrekken.

Uiteraard bezocht ik tijdens die jaren in Uden regelmatig de lokale platenzaken; er waren er toen twee. Door de jaren heen heb ik ruim honderdvijftig platen in Uden gekocht; ruim negentig totdat we in 1986 Uden min of meer verlieten.

Ook leerde ik in 1982 een nieuw, pas begonnen Belgisch radioprogramma kennen: The Originals van Arnold Rypens. Door hem, en door de platen die hij draaide, leerde ik vooral dat er heel veel oude muziek was (is!) die ik nog niet kende; en dat die vaak vele malen relevanter was én is als wat normaliter overdag werd/wordt uitgezonden, dan wel gerecenseerd in de Oor en andere tijdschriften. Die had ik inmiddels in de bibliotheek van Oss ontdekt: met name Luister, Vinyl, de Rolling stone.

Arnold Rypens is een soort amateur muziekhistoricus die continue op zoek is naar de originele versies van liedjes die door een andere artiest of groep bekend zijn geworden. Vaak blijkt het origineel veel beter, verrassender te zijn dan de versie die je kent. In latere jaren raakte diskjockey/presentator Hubert van Hoof erbij betrokken, en zond enkele jaren op de Nederlandse radio een tegenhanger uit. Door de jaren heen heeft Arnold Rypens meerdere boeken uitgebracht met alle tot dan toe ontdekte originals. Tegenwoordig staat deze informatie vooral online; en wordt nog steeds aangevuld en onderhouden.

Tot slot: Leo Blokhuis wordt vaak aangeduid als de ‘pop professor’; waarschijnlijk weet hij zelf als geen ander dat dé échte pop professor uit België komt, en dat zijn voornaam Arnold is.

In diezelfde, vroege jaren tachtig begonnen platenmaatschappijen zich ook te realiseren dat er veel oude muziek was die opnieuw op lp en iets later op cd heruitgebracht kon worden. Vooral het Charly-label was in deze hoek actief. Door de jaren heen kocht ik ruim 50 heruitgaven van dit label. Omstreeks diezelfde tijd begon ook Ace met het (her)uitgeven van voorbeeldig samengestelde verzamelplaten. Van hen heb ik er sinds 1983 ruim vierhonderd aangeschaft.

Verder waren de jaren in Uden nog om een andere reden muzikaal interessant: je kon er op zeker moment lp’s gaan huren. Een aantal Udense jongens, waarvan er eentje ook de Bibliotheekacademie had gedaan, verhuurden vanuit een pand in Uden langspeelplaten; en later ook vanuit een bus. Die fonobus deed ook plaatsen buiten Uden aan, onder meer Oss en Gemert. Tja. Hoe dingen soms samenkomen.

Je leende die lp’s vooral om te leren ontdekken of deze of gene plaat iets voorstelde. Na een positieve luisterervaring ging ik vaak over tot aanschaf. Ik nam zelden een hele plaat op een muziekcassette op. Iets wat andere leners wel vaak deden. Wel lagen er thuis altijd enkele cassettes waar ik af en toe een bepaalde song van een of andere elpee aan toe voegde. Al doende maakte ik mijn eigen playlists, avant la lettre. Vooral voor in de auto; en vakanties.

Kereweerom en De Pier
In onze Udense jaren ontdekte vriend Theo uit Gemert op zeker moment een andere muziekverhuurder. In Oostelbeers was ene Sjef Wiersma in zijn garage begonnen met het uitlenen van lp’s: Kereweerom. En zijn collectie bleek veel interessanter dan die van de fonobus. Dus gingen wij op zaterdagmiddag regelmatig met z’n tweeën naar Oostelbeers. Sjef hanteerde gelukkig een lange uitleentermijn. Nodig vanwege de afstand, én omdat er veel platen waren die meerdere luisteruren nodig hadden om ze te leren kennen. Hij beperkte zich niet tot ‘pop’, blues en folk. Nee, hij had ook iets met avant garde-achtige artiesten, modern klassiek en vergeten juweeltjes.

In 1982 had een van mijn eerste helden – David Bowie – een verrassende mini-plaat uitgebracht: David Bowie in Bertolt Brecht’s Baal. Via die plaat, en door enkele uitspraken die hij over deze plaat deed kwam ik op het pad van Kurt Weill. Achteraf durf ik te stellen dat deze plaat mij heeft geholpen om klassieke muziek te gaan beluisteren; en leren waarderen. En de collectie van Sjef uit Oostelbeers zat vol platen die op die Baal-plaat aansloten.

De meest opmerkelijke plaat van Sjef leerde ik echter pas vele jaren later écht kennen, en waarderen. In 1998 kwam Les chants des émigrants Italiens op cd uit. Ik had de elpee in die tijd vluchtig beluisterd, maar was er niet als een blok voor gevallen. De cd-versie kocht ik in april 1999 in Venlo; bij Sounds. Het werd mijn meest gedraaide plaat van dat jaar. Maar meer daarover, later; verderop.

Nadat we in het voorjaar van 1986 ons huis hadden verkocht, en we eruit moesten terwijl ons nieuw te bouwen huis in Gemert nog niet klaar was, gingen we op zoek naar tijdelijke woonruimte. Die vonden we gelukkig op De Pier, een vakantiepark in en nabij de Udense Bedaf (‘de Bergen’). Een klein huisje.

Ik durfde mijn (inmiddels duur aangeschafte) muziekapparatuur en relatief kleine muziekcollectie daar niet mee naar toe te brengen. We sloegen onze overbodige spullen op bij mijn ouders in Keldonk. Maanden zonder muziek lagen in het verschiet. Op zeker moment was ik de muziekcassettes beu en realiseerde me dat we in de Osse Bibliotheek inmiddels begonnen waren met de opbouw van een videocollectie. Daar zaten ook videobanden bij met opnames van min of meer beroemde klassieke werken.

Om het kort te houden: we kochten een videocassette en ik nam regelmatig videobanden mee om af te spelen. Ik weet niet meer wanneer, noch waarom, maar op zeker moment nam ik een opname van de Matthäus Passion mee naar ons huisje op De Pier. En die cassette bleef daar lang wonen. Gefascineerd. Betoverd. Verslaafd gemaakt. Maar ik kan niet meer achterhalen wie de dirigent was, en wie als alt de beroemdste aria aller tijden zong.

De Matthäus-rage heerste toen nog niet. Maar ik had wel al snel in de gaten dat dit een meesterwerk is. Sterker: toen we bijna een jaar later een open huis in Gemert hielden voor mijn Osse collega’s kreeg ik van hen mijn eerste opname op cd van de Matthäus Passion. Ik kon toen niet weten dat die MP waarschijnlijk hét klassieke ‘nummer’ is waar ik vaakst naar zou gaan luisteren. Op één na: (de) Winterreise. Maar ook daarover, verderop meer.

In die tijd leende de Osse Bibliotheek nog geen cd’s uit. Dat was ook niet nodig want in Oss kwam nog steeds de fonobus langs. Wel hadden we ergens in 1985 een aantal weken een cd-speler in de bibliotheek staan. Waar bezoekers kennis konden nemen van dit wonder-medium. Ik nam deze cd-speler in een weekend mee naar huis; en nodigde vriend Theo en zijn vrouw uit om te komen luisteren.

Mijn eerste cd kocht ik kort daarna, in december 1985. Bij Ben van Dijk, in Uden, daags na Tweede kerstdag. Samen met een Philips-cd-speler. Is wel zo handig!

Die cd heb ik zoals dat heet grijs gedraaid. Waarom? Omdat ik bij de aanschaf van de speler van Laura slechts één cd mocht kopen. Het waren dure krengen. Die cd was The dream of the blue turtles van Sting. Geen meesterwerk, wat mij betreft.

Pas drie maanden later mocht ik mijn tweede cd kopen: Songs from liquid days van Philip Glass. Dat bleek wel een blijvertje te zijn; die ik op blijf zetten. Ik vermoed dat hier ook mijn fascinatie voor (het) Kronos quartet begon.

1988, 35 jaar geleden
Achteraf bezien was 1988 een opmerkelijk jaar. Om te beginnen werd in Gemert onze oudste zoon geboren: Roel. Midden in de zomer. Verwekt in het najaar van 1987, kort nadat wij ons nieuwe huis in Gemert hadden betrokken.

In de buik van Laura mocht hij op zekere dag in de auto mee naar Rotterdam. Daar ging ik op een doordeweekse dag circa vierhonderd cd’s ophalen.

In het najaar van 1987 hadden we als Osse bibliotheek besloten om ook met het uitlenen van cd’s te gaan beginnen. Daar waren we binnen de bibliotheekwereld redelijk laat mee; maar dat had – zoals al aangegeven – te maken met het feit dat er in Oss een alternatief was.

De fonobus had het op zeker moment begeven; maar de eigenaren waren in een pand in Oss met hun nering doorgegaan. ViaVia leende daar tot 2007 cd’s uit. Toch meenden we dat we als bibliotheek niet langer achter konden blijven. Wij zouden vooral breder gaan collectioneren.

Maar dat konden we niet alleen. Gelukkig was er in Rotterdam een verhuurder die al sinds 1960 bezig was, en zich afficheerde als de grootste platenuitlener van Europa. Hun filosofie was dat ze van alle titels die uitkwamen minimaal één exemplaar in hun collectie opnamen, én niet zouden afschrijven. De Centrale Diskotheek (tegenwoordig: Muziekweb) had ervaring met het aankopen van lp’s en cd’s, en wist hoe ze ‘uitleenklaar’ te maken. Dus sloten we ons bij hen aan; zij stelden een startcollectie van ruim vijfhonderd titels samen. En het gros daarvan ging ik op een zekere dag in februari 1988 ophalen.

We startten met de uitleen op maandag 29 februari, inderdaad een schrikkeldag. Daar zouden we ruim 32 jaar jaar mee doorgaan. En vooral in de eerste jaren was het een groot succes. Vanuit de verhuuropbrengsten konden we de collectie flink uitbreiden. Ik schat dat we door de jaren heen ruim vijfentwintigduizend cd’s in de collectie hebben opgenomen. Momenteel staat circa de helft daarvan nog ergens in een magazijn.

Vanaf het allereerste begin nam ik de taak op me om deze nieuwe afdeling te ‘begeleiden’. Dat betekende vooral dat ik het weekaanbod van de Diskotheek als het ware doornam, en bovenop de door hen aangereikte aankoopsuggesties (‘de Nieuwslijst’), her en der andere titels aankruiste en bestelde. Daarbij kwam mijn door de jaren heen opgebouwde muziekkennis van pas; en dwong me nog nadrukkelijker om nog meer recensies tot mij te nemen.

In search of Amelia Earheart van Plainsong (de groep rondom Iain Matthews, uit 1972) had volgnummer 1. Bevat de track: Call the tune. Een klassiek album.

Op dat moment realiseerde ik me dat de eerder genoemde muzieklijstjes een belangrijke rol konden spelen. Vooral door het feit dat door de komst van de cd heel veel oude titels opnieuw werden uitgebracht. Door die jaarlijstjes goed te bestuderen kon je uit die oceaan aan nieuwe cd’s voor verschillende genres daaruit de ‘pareltjes’ vissen. Vooral de zogenaamde decennium-lijstjes of overkoepelende genre-lijstjes (reggae, heavy metal) kwamen daarbij goed van pas. Te meer daar ik weliswaar dacht/denk een brede smaak te hebben, maar in de praktijk waren én zijn er genres waar ik met een grote boog omheen liep/loop. In wezen was ik als bibliothecaris gewoon aan het collectioneren. Proberen een evenwichtige collectie samen te stellen. En die lijstjes hielpen écht om de basiscollectie op ‘orde’ te krijgen.

Eindhoven en Nijmegen
Ik had al snel in de gaten dat de platenzaak in Veghel niet veel voorstelde. Natuurlijk hadden ze ‘alle’ langspeelplaten die op dat moment populair waren op voorraad. Uiteraard waren er ook titels bij die ik niet kende, maar ik realiseerde me al snel dat ik verderop moest om een groter, breder aanbod te kunnen aantreffen.

Zo kwam ik al snel in Eindhoven terecht. Al in 1973 kocht ik daar mijn eerste plaat: For everyman van Jackson Browne. Twee jaar later, op 28 maart 1975, volgde de tweede: Young Americans van David Bowie. Er zouden er veel volgen. Medio april 2023 staat de teller voor Eindhoven op ruim zestienhonderd.

De laatste jaren kom ik er amper meer. Ik koop de laatste jaren bijna alles online (bij Sounds in Venlo); en van 1997 tot 2021 vooral bij een winkel in Gemert, die helaas niet meer bestaat. Bij Cadans kon ik alles bestellen, afhalen en gezellig bijpraten met eigenaar Harold, en vooral later met Jan. Hij had altijd koffie én een praatje.

Mijn topjaar in Eindhoven was 2000. In dat jaar kocht ik daar ruim tweehonderd platen. De meeste bij Bullit. Een winkel die ook al weer jaren geleden is gestopt. De sympathieke eigenaar, Rob, schijnt ergens in Zuid-Oost Azië te wonen.

Bij dat aantal zat in 2000 een cd-box met honderd dubbelcd’s: Great Pianists of the 20th Century. Uitgebracht door Philips. Een aanbieding van De Bijenkorf, tijdens hun doldwaze dagen.

Ik kocht er op woensdag 27 september twee edities: een voor de Osse bibliotheek, en de andere voor mezelf. In mijn herinnering voor een prikje. Een uitgave die nog steeds haar nut bewijst; als iemand ook maar een of ander klassiek pianowerk noemt vind ik daarvan in deze uitgave minimaal een, maar vaker meerdere uitvoeringen. Alle grote pianisten zijn vertegenwoordigd: bijvoorbeeld Arthur Rubinstein, Sviastoslav Richter, Clara Haskil of Alfred Brendel.

Vijf jaar daarvoor had ik bij de klassieke variant van Bullit, bij die andere Rob, mijn duurste aanschaf ooit gedaan. Tijdens het doorbladeren van de bakken viel in januari 1995 mijn oog op een speciale uitgave; ergens op een rek achter de balie.

Jascha Heifetz (1901-1987)

Het verzameld werk van de beroemdste violist die ooit heeft geleefd: Jascha Heifetz. ‘Wat die box kostte?” Rob verzekerde me dat het een vriendenprijsje was, maar het was de enige keer dat ik een muziekwinkel verliet om over de prijs te kunnen nadenken. Uiteraard ging ik terug, heb er nooit spijt van gehad en beschik daardoor naast het basisrepertoire voor ‘de piano’, ook over legendarische opnamen van de belangrijkste werken die ooit zijn geschreven voor ‘de viool’. Ik heb geen idee meer hoe duur het was, maar het was toen veel geld. Een uitgave op RCA, uit 1994.

In de tijd dat ik in Uden woonde was Nijmegen relatief dichtbij, dus daar gingen we ook vaak naar toe. Ook om een tentoonstelling, film of boekhandel mee te pikken. Hetzelfde ging (en gaat) natuurlijk ook (nog steeds) op voor Eindhoven. En een hapje eten is ook nooit weg.

In de week na ons trouwfeest had ik een week vrij. Ik constateer dat ik op 17 april 1981 o.a. Movies van Holger Czukay (een kleine, redelijk onbekende klassieke plaat) bij Kroese in Nijmegen heb gekocht. Bij Kroese, dat vermoed ik, want daar kwam ik in Nijmegen het vaakst. Later kwam in mijn optiek De Waaghals erbij, maar die speciaalzaak deed ik minder aan. Na onze verhuizing naar Gemert en de komst van onze kinderen nam het aantal bezoeken aan Nijmegen af. Toch heb ik er door de jaren heen ruim zeshonderdvijftig platen, maar vooral cd’s gekocht.

Onze tweede zoon, en een nieuwe ‘hobby’
In december 1989, om precies te zijn op vrijdag de 22e, stond er een lang artikel in het Cultureel Supplement van de NRC. Ik vermoed dat dít artikel de meeste impact op mijn leven heeft gehad. Dat wil zeggen. Enkele weken daarna begon ik aan iets wat ik tot op de dag van vandaag doe, en waarschijnlijk zal blijven doen.

Wat wil het geval? Die bewuste vrijdag opende het CS met een artikel van ene Felix Eijgenraam. Ik kende hem als wetenschapsjournalist, zeg maar een soort Govert Schilling, maar veel breder. Die dag kwam hij schoorvoetend met een bekentenis. Hij had een afwijking. Maar na ampel beraad had hij besloten het met ons te delen.

Door zijn werk, en – vermoed ik – zijn aard las hij veel. Veel meer dan de spreekwoordelijke gemiddelde Nederlander. Zijn bekentenis was dat hij sinds jaren een boekenschriftje bijhield. Daarin noteerde hij als een boek uit was de naam van de schrijver, de titel van het boek, de uitgever, het aantal bladzijdes, het genre en/of het soort boek; én enkele kruisjes om zijn waardering mee aan te duiden. Als je dat jaar na jaar vol houdt, en je voert op zeker moment die gegevens in een spreadsheet in, dan … Dan krijg je een beter inzicht in wat je zoal leest, hoe je interesses en waardering door de jaren heen veranderen. Het artikel werd verluchtigd door enkele tabellen en grafieken.

Ik nam er kennis van, en dacht: jammer dat ik nooit aan zo’n boekenschriftje ben begonnen. Zijn artikel sprak veel lezers aan. Een jaar later kwam het als boekje uit onder de titel: De plezierfactor : nut en genot van het boekenschrift. Enkele jaren later overleed hij, veel te jong.

Op 4 januari 1990 werd onze tweede zoon geboren: Geert. Waarschijnlijk heb ik in die tijd onbewust met dat artikel in mijn hoofd rondgelopen, want op donderdag 18 januari heb ik in de lokale boekwinkel een schriftje gekocht en ben begonnen. Met een muziekschriftje.

Ik nam me die dag voor om voortaan dagelijks te gaan opschrijven welke platen ik die dag had opgezet.

OPGEZET. Dat wil niet per se zeggen dat ik de hele cd of lp heb gedraaid. Maar in de praktijk is dat meestal wel het geval. Inmiddels doe ik dit al weer ruim 33 jaar. En de laatste maanden ben ik hard bezig geweest om alle data in een spreadsheet onder te brengen. Beter: ik heb de data van de laatste dertien jaar toegevoegd aan een bestand dat ik al in 2009 had aangemaakt. Binnenkort volgt op deze site een ander (lang) artikel waarin ik verslag zal doen van mijn luisterervaringen.

Mijn grootste klassieke helden hebben een z in hun voornaam
Ik kan niet meer voor de geest halen waarom ik op een dinsdag in februari in 1989 in Nijmegen een cd van pianist Alfred Brendel kocht met daarop zijn versie van (de) Moments musicaux van Franz Schubert. Waarschijnlijk las ik in (de) Luister een recensie.

Zeker is wel dat ik een maand later in Eindhoven een ander werk van hem kocht waarop hij de beroemde Duitse tenor Dietrich Fischer Dieskau begeleid op (de) Winterreise. De zesde keer dat DFD in de studio dit monumentale werk opnam. Er zijn tien opnames gemaakt met hem als zanger (7 keer in de studio, 3 keer on stage).

En in mei van dat jaar kocht ik een opname van een ander klassiek werk uit het grote oeuvre van Franz Schubert: die schöne Müllerin. Gezongen door Fritz Wunderlich, begeleid door Hubert Giesen.

Ik vermoed dat ik in die tijd cd’s van Franz Schubert ging beluisteren omdat er in die jaren verschillende artikelen verschenen waarin hij naar voren werd gehaald. De aanleiding was het feit dat hij op 31 januari 1997 precies tweehonderd jaar daarvoor was geboren. En in die artikelen moet iets me zijn opgevallen. Ik vermoed de woorden: melancholie, liedkunst, melodieën, monument uit de liedkunst et cetera.

De aanleiding kan ook geweest zijn dat het Hyperion-label een jaar eerder met een uniek project was begonnen. En mijn oog viel daarop. Pianist Graham Johnson had zich voorgenomen om in de komende tien jaar alle Lieder van Franz Schubert te gaan opnemen. Samen met verschillende, vaak aankomende jonge zangers en zangeressen.

Ze staan allemaal thuis, en blijf er op terug vallen. Rond de eeuwwisseling deed het budgetlabel Naxos hetzelfde. Alleen doen op de 35 cd’s verschillende pianisten en zangers mee. Verder nam de al eerder genoemde DFD in de jaren zestig dezelfde klus onder handen. Met pianist Gerald Moore nam hij alle Schubert-Lieder op; verzameld in 3 goedkope boxjes (met 9, 9 en 3 cd’s, op DGG).

In 1989 begon kortom mijn fascinatie voor een Oostenrijkse jongeman die ik als de grootste klassieke componist beschouw. Niet alleen om zijn liederen, maar ook zijn piano sonates, zijn (Deutsche) Messe én zijn strijkkwintet in C. Johann Sebastian Bach is een goede runner up (Matthäus, Goldberg, Brandenburg). Maar ik heb zeker ook iets gekregen met John Dowland, Philip Glass, Robert Schumann, G.G. Handel, Leonardo Leo, Simeon ten Holt, Luigi Boccherini, Johann Heinrich Schmelzer …

Via Franz Schubert leerde ik veel andere musici kennen: zangers, pianisten, dirigenten, solisten et cetera. Ik vermoed dat ik mede door het luisteren naar zijn Lieder, begeleid door pianisten, open stond voor de box Greatest Pianists of the 20th century.

Het duurde twee jaar voordat ik een tweede opname van (de) Winterreise kocht – opmerkelijk genoeg gezongen door een vrouw, Brigitte Fassbaender, begeleid door Aribert Reimann. Maar pas drie jaar later, in december 1994, viel het kwartje.

Ik kocht die dag in Leiden, bij Plato, een dubbelcd: 2x Winterreise. Daarop stonden twee versies/uitvoeringen van (de) Winterreise. Op het Capriccio-label. Op de tweede cd staat een traditionele opname: mezzosopraan Mitsuko Shirai zingt, en Hartmut Höll begeleidt haar op piano. Maar op de eerste cd staat een versie waar de solo zangstem wordt gespeeld door Tabea Zimmermann, een altvioliste, Hartmut Höll op piano én Peter Härtling (een bekende Duitse schrijver) leest enkele teksten van Wilhelm Müller voor.

Ik realiseerde me toen pas echt dat de klassieke muziekwereld oneerbiedig gezegd ‘vergeven’ is van het fenomeen ‘coveren’. Coveren is live een nieuwe interpretatie ten gehore brengen, dan wel fonografisch een opname maken van een al dan niet redelijk bekend (klassiek) muziekstuk.

Binnen de popmuziek was dat aan het eind van de jaren negentig nog niet zo gewoon. Het gebeurde natuurlijk wel, maar niet in de mate waarop het anno 2023 gebeurt. De meeste poppodia programmeren steeds vaker zogenaamde coverbandjes. En The Analogues, om een willekeurige naam te noemen, waren in 1989 in geen velden of wegen te bekennen.

Een van de eerste keren dat ik – bewust, waarschijnlijk door een recensie – een tributeplaat kocht was in december 1985: Lost in the stars, waarop enkele grote popnamen van toen nummers coverden van Kurt Weill.

Díe plaat zette me – realiseer ik me nu – ook op het pad om Frank Sinatra te gaan beluisteren. Lou Reed vertolkte September song, Een jaar later kocht ik mijn eerste Sinatra-album. Gemaakt in 1965; het jaar waarin hij Abraham zag. Op September of my years staan dertien liedjes over ouder worden, en je realiseren dat een groot deel van je leven voorbij is, en je in de herfst van jouw leven bent aanbeland. Hij besluit dat album – terecht – met deze majestueuze klassieker: September song.

Via die tributeplaat leerde ik ook de naam Hal Willner kennen, die sindsdien bij veel meer interessante projecten betrokken zou raken, dan wel initiëren.

Zeker is dat ik sindsdien écht heel veel cd’s met opnames van Schubert-composities heb aangeschaft. En door hem ook mijn favoriete (klassieke) zanger heb leren kennen en waarderen: Fritz Wunderlich.

Waarschijnlijk is de cd waarop hij negen ‘losse’ Lieder van Schubert zingt + een complete uitvoerig van een ander meesterwerk (de cyclus Dichterliebe van Robert Schumann) mijn favoriete plaat van hem. Opnames uit 1965 en begin 1966. Kort voordat hij door een val van een trap in september 1966 vlak voor zijn zesendertigste verjaardag stierf. Hij had het in zich om tot een van de allergrootste stemmen uit te groeien; maar, helaas, gebroken in de knop.

Bas Heijne begint het artikel ‘Freunde, das Leben ist Lebenswert’ in de bundel Zang (Uitgeverij 521, uit 2006) als volgt:

“Iedereen kan van de trap vallen, maar dat het nu juist Fritz Wunderlich moest overkomen.”

Van Bas Heijne is bekend dat hij zijn stukken schrijft ‘met muziek op’, en een groot verzamelaar is van (vooral klassieke) muziek. In dit boek haalt hij enkele zangers naar voren. Het is niet toevallig dat hij Fritz Wunderlich apart in één artikel lof toezwaait, en hem daarin vergelijkt met DFD. Die was tot op zekere hoogte intelligenter bezig, maar ik vermoed dat Bas uiteindelijk toch de voorkeur geeft aan de stem van Fritz. Hij houdt terecht ook een warm pleidooi voor de manier waarop hij (cliché-achtige) operettes-‘deunen’ heeft uitgevoerd.

“Schlagergêne verandert in kippenvel.”

Daar kan ik alleen maar mee instemmen. Een van mijn lievelingsplaten blijft Vergiß mein nicht. Uit 1967 op (een ander Duits) Munich-label. Hij sluit af met:

“Misschien hebben we het mooiste gemist. Wat we hebben – wat we hebben is wonderbaarlijk.” (pagina 40)

Op dit moment heb ik thuis ruim vijftig cd’s met opnames van (de) Winterreise. Het is binnen mijn ‘hobby’ een soort verzamelproject geworden. Niet té fanatiek; maar als ik er tijdens mijn bezoeken aan deze of gene platenzaak eentje aantref, gaat hij mee naar huis. Ook heb ik inmiddels verschillende zangers live aan het werk gezien; de laatste keer was het Thomas Oliemans, in het Muziekcentrum in Eindhoven.

Twee aanvullende artikelen: Sad songs for us to bear (oktober 2021) & The first taste of death (augustus 2018)

Een andere constante
Om nieuwe artiesten te leren kennen lees ik vooral recensies. Het begon met (Muziekkrant) OOR. Vervolgens leerde ik via de bibliotheken andere bladen kennen. Vinyl in het begin van de jaren tachtig voor de ‘new wave’ (onbegrijpelijk dat Joost Niemöller, een van de oprichters, politiek zo verward is geraakt). Luister, het maandblad voor klassieke muziek. Ik memoreer hier vooral Paul Korenhof die me op tientallen klassieke stemmen attent heeft gemaakt. Ben er nog steeds op geabonneerd. Ook omdat ik serieus meen dat het ‘onze’ taak is om relevante, maar kleinschalige en daardoor kwetsbare bladen te steunen.

De Rolling stone heb ik ook jarenlang gevolgd, gelezen; maar de laatste vijftien jaar feitelijk niet meer.

In het voorjaar van 1989 verscheen voor de eerste keer een tweemaandelijks verschijnend tijdschrift dat aan elkaar hangt van liefdewerk, oud papier, maar desondanks voor mij belangrijk is: Heaven, met de ondertitel liefde voor tijdloze muziek.

En het blad voor de oudere muziekliefhebber, die weinig moet hebben van nieuwe fratsen, blader ik ook door: Lust for Life (sinds 2010); daarvoor was het Revolver’s Lust for Life (2005-2010) en het begon als Aloha People & Music (1999-2005).

Ook lees ik sinds jaar en dag (de) Mojo en (de) Uncut. Helaas is ‘de’ Q enkele jaren geleden weggevallen. The Gramophone en BBC Music magazine als aanvulling op de Luister. Dank vooral aan Alan Blyth (1929-2007), die me op veel zangers en platen attent maakte.

Uiteraard komen ook wekelijks de recensies in De Volkskrant en de NRC voorbij. En verder valt mijn oog her en der op recensies in andere bladen, of online, bijvoorbeeld Pitchfork en op het Nederlandse Written in Music.

Oh ja, en jaarlijks de muzieklijstjes. Maar daarover later meer.

Naar muziekprogramma’s op de radio luister ik feitelijk nooit. Ik kan daar het woordje ‘meer’ aan toevoegen, want ik kan me niet heugen hoe lang geleden ik daarmee ben gestopt. Ik vermoed in de tijd dat Hubert van Hoof op Hilversum 3 lang geleden ‘zijn’ Originals op de late zondagavond presenteerde. Mijn weerzin tegen de ego’s van de presentatoren is té groot.

Gelukkig was, en is er nog steeds een vriend die op zijn manier aan dit alles relevante nieuwe tips weet toe te voegen. Theo. Die verkering had met Annelies, met wie Laura in de vroege dagen van onze verkering in Gemert op kamers woonde. Hij bleek met hetzelfde muziekvirus besmet geraakt. In wezen: nog erger, of meer. Hij kon om te beginnen muziek maken (op de tuba, en speelde/speelt in de lokale Hullie & Wai-blaasband). Verder was hij nóg gretiger dan ik op zoek naar nieuwe namen. Hij was al voordat de term bestond een Americana-adept. Dat staat er harder dan ik bedoel. Ik heb altijd de indruk dat Theo dit hele brede ‘genre’ als geen ander in Nederland overziet, en steeds nieuwe pareltjes weet te ontdekken.

Op mijn vijfentwintigste verjaardag kreeg ik in juli 1980 mijn eerste lp van hem: Long time gone van John Starling. Hoogtepunt: White line. Inmiddels ook (al) weer overleden; hij was betrokken bij opnames van en met Emmylou Harris, en speelde in The Seldom scene. Enkele jaren voor zijn dood maakte hij met zijn kornuiten (in mijn oren) een klein meesterwerkje: Long time …

De plaat die het meest zegt over Theo’s oren, en de breedte van zijn smaak, was een cd waarvan ik nooit een recensie heb gelezen of gezien; maar hij had hem eruit gepikt. Dat kwam ook omdat hij op zeker moment, vele jaren na die eerste jaren op kamers, bij een platenmaatschappij mocht gaan werken: Munich in Wageningen. Die zelf ook cd’s uitbrachten maar vooral ‘groot’ waren in het distribueren van uiteenlopende ‘roots-achtige’ labels. Zijn bijna encyclopedische kennis kwam goed van pas als hij dagelijks op pad ging naar platenzaken om eigenaren over te halen bepaalde titels te gaan inkopen.

In 2000 kwam hij op mijn verjaardag aanzetten met That’s what I call sweet music. Een verzamelcd met op de voorkant een zeer toepasselijke tekening van Robert Crumb. Hij weet, net als ik, dat het oog er ook toe doet. Door de jaren heen hebben vele hoezen in wissellijstjes onze kamers versierd.

Op die ‘grijsgedraaide’ cd staan opnames van ‘dansorkesten’ die vlak na Wereldoorlog I zijn gemaakt. Die opnames kwamen uit de collectie van Robert Crumb, die niet alleen veel tekeningen maakt over muzikanten maar ook een liefhebber, kenner en verzamelaar bleek te zijn. Het is in wezen muziek uit de jaren dat mijn ouders werden geboren. En is – wat mij betreft – tijdloos, mooi, enerverend. En een echte feestplaat, met veel up tempo nummers, die swingen.

Jaarlijks is het weer een verrassing waar hij nu weer mee komt aanzetten. Op mijn beurt probeer ik hetzelfde, maar ik kan niet tippen aan zijn keuzes. Ik noem een aantal namen, waarvan ik vermoed dat de gemiddelde Nederlandse muziekliefhebber, dan wel kenner er nooit naar heeft geluisterd. Dat is jammer, voor hen. Het zijn onder andere: Johnnie Allan, Nathan Bell, Daniel C. Boling, Jan Booister, Hattie Briggs, De Held, Diana Jones, Mark Martyre, Pete Molinari, Dan Reeder, Lieven Tavernier, The Sunshine cleaners, Gianmaria Testa én Anna Wolfe.

Laat ik hier vooral nog een lans breken voor die plaat van Anna Wolfe: Love. Een meesterwerk. Acht pianoballads. Met prachtige teksten. Over opvoeden, loslaten, vertrouwen hebben in een ander. Ze is nooit doorgebroken; en zal dat waarschijnlijk ook niet meer doen want ze heeft zich – om met Bie en Koot te spreken – op ‘de Here’ geworpen. Zo jammer. Ik nam deze cd mee in een artikel uit 2013: So soon you’ll be gone to that wide world.

Rex rex forerder” en twee jaargenoten
Bij ons thuis staat altijd muziek op. Televisie kijken we in een andere kamer. In de woonkamer wordt geleefd, gelezen, op de computer gewerkt, een dutje gedaan, bezoek ontvangen, een spelletje gedaan et cetera.

Doodnormaal, nietwaar? Dat altijd een cd opstaat is echter niet normaal. Pas onlangs gaf mijn jongste zoon – Geert – aan dat hij dat als kind wel eens vervelend vond. Niet dat hij niet van muziek houdt. Integendeel. Net als zijn oudere broer zat hij na school op muziekles. Bij meneer Berry kregen ze jarenlang pianoles. Op de lokale muziekschool. Later leerde Roel met hulp van gitaarleraar Jan ook nog gitaar spelen, en nam zangles om beter te leren zingen. Hij zit in een bandje, de Mockin’ minstrels.

Geert stopte na zijn middelbare schooltijd met pianolessen en spelen. Gelukkig heeft hij het na zijn studie in Nijmegen weer opgepikt, krijgt nog steeds les en speelt vooral klassiek werk. Ook de eerder genoemde Moments musicaux van Schubert of werk van Frédéric Chopin.

Dat hij in zijn jonge jaren wel degelijk iets van de thuis gedraaide muziek oppikte heeft te maken met Thomas Hampson. Deze Amerikaanse bariton leerde ik kennen omdat hij de 14e cd in de Hyperion-Schubert-reeks van Graham Johnson voor zijn rekening nam. Hij zong zeer begenadigd de iets langere liederen, die vaak spelen in de Romeinse en Griekse Oudheid. Die cd stond in 1992 en 1993 vaak op. Daar kan Geert zich niets meer van herinneren. Maar wel van een tweede cd van Thomas Hampson die ik kort daarna in maart 1993 kocht; en het hele jaar door bleef draaien.

Op die cd werkt hij samen met een soort folktrio (viool, gitaar en piano). Thomas Hampson – een jaargenoot, want ook in 1955 geboren – zingt op American dreamer zoals de ondertitel aangeeft: songs of Stephen Foster.

Stephen who? Ik had tot die tijd nog nooit van hem gehoord. Maar wat een vondst, wat voor een grootheid. Stephen Foster leefde relatief kort in het midden van de 19e eeuw in de Verenigde Staten en schreef tientallen liederen waarvan er velen terecht zijn gekomen in het zogenaamde public domain. Ze zijn zó bekend dat veel luisteraars niet meer weten wie het liedje heeft geschreven.

Mijn conclusie is dat hij de Amerikaanse Franz Schubert is, die op vaak vrolijke en opgewekte teksten zeer memorabele én meezingbare muziek wist te ‘plakken’. Zijn beroemdste liedje is Hard times come again no more; Bob Dylan nam het op zijn Good as I been to you-coverplaat in 1992 op. Talloos veel anderen hebben dat ook gedaan.

Andere Foster-classics staan ook op dit album: My old Kentucky home, Beautiful dreamer, Linger in blissful repose of Jeanie with the light brown hair.

Ik viel echter vooral voor deze Stephen Foster door het laatste liedje van deze cd: Ah! May the red rose live alway. Dat nummer schreef hij in 1850 en gaat over het accepteren van het feit dat in the end iedereen en alles zal sterven. Melancholie alom.

Bij Geert bleef een ander nummer in zijn hoofd hangen: That’s what’s the matter. Een van zijn laatste liedjes (uit 1862). Een uptempo nummer met een aanstekelijk refrein. Geert verbasterde dat tot “rex rex forerder”. Hij zong dat maandenlang te pas en te onpas voor zich uit; het duurde maanden voordat wij er achter kwamen dat het zijn versie van dat liedje was.

Een andere jaargenoot – Anne Sofie von Otter – leerde ik eerder kennen. Niet via Schubert, of Kurt Weill (alhoewel zij ook van hen werk opnam).

Nee, ik vermoed door alle lof die haar Grieg-plaat in 1993 alom kreeg toegezwaaid. Maar eens uitproberen. Die cd op Archiv was een schot in de roos. Ik kon er geen woord van verstaan, maar dat doet er niet toe. Schitterend gezongen, en begeleid door pianist Bengt Forsberg. Met wie ze nog veel meer cd’s zou maken.

Zo’n plaat smaakt naar meer; sindsdien volg ik haar, net zoals Thomas Hampson. Een jaar later maakte ze een album dat volgens mij later uitgeroepen zal worden tot haar meest memorabele: Marian cantatas & arias met werk van George Frideric Handel. Italiaanse ‘liedjes’ in de barokstijl. Via dit album ben ik met die stijl in aanraking gekomen. Op deze Maria cantates wordt ze begeleid door een orkest (Musica Antiqua Köln, dirigent Reinhard Goebel).

Nadat ze in 2001 samen met Elvis Costello een liedjesplaat maakte kon ze bij mij niet meer kapot. Die plaat – For the stars (uit 2001, op DGG) – was mijn vaakst gedraaide plaat in dat jaar. Veruit. Stond, weet ik, gemiddeld minstens twee keer per week op; een jaar lang.

Een unieke samenwerking. Een grote popartiest meets een grote zangeres uit de klassieke wereld. En Anne Sofie zingt alsof het klassieke standaards zijn liedjes van Kate & Anna McGarrigle, Brian Wilson, Tom Waits, Benny Andersson, John & Paul, Burt Bacharach, Elvis Costello & Ron Sexsmith. April after all van Ron Sexsmith was en is mijn favoriete nummer van deze plaat. En was een reden om die singer-songwriter te gaan volgen.

Jaren later deed Anne Sofie het nog eens dunnetjes over; ze maakte twee platen met liedjes van de grootste Zweedse band ever: ABBA. Maar die platen zijn té gladjes. Elvis Costello, die het initiatief voor dat album uit 2001 nam, wist wat hij wilde. Daarna werd het een formule.

Een jubileum? twintig jaar muzieklijstjes.nl
Ik weet het niet zeker, maar het zou zomaar kunnen dat muzieklijstjes.nl dit jaar haar twintigste verjaardag mag vieren. Maar het kan ook eenentwintig zijn. Ik hoop ergens in huis ooit nog eens een document of knipsel te vinden die daarover definitief een oordeel kan vellen.

Zeker is wel dat die website begon met een laconieke opmerking van Jan de Waal, die net als ik bij de Openbare Bibliotheek Oss werkte en zich vooral bezighield met nieuwe, opkomende media. Denk aan computers, games, cd-roms, internet, Second Life. Alles wat zich als nieuw in de digitale wereld aandiende trok zijn aandacht. Hij was constant op zoek naar manieren om deze ontwikkelingen te betrekken op ‘de bieb’.

Een van zijn grote wapenfeiten is dat de Osse Bibliotheek (oboss.nl) ongeveer in dezelfde tijd als de Amsterdamse Openbare Bibliotheek (oba.nl) met een eigen website op het internet zat. De Wayback machine geeft als eerste datum: 22 april 1997. Voor de OBA is dat 9 februari 1998; muzieklijstjes.nl op 25 april 2003.

Als kamergenoot en bibliothecaris die geacht werd zich bezig te houden met ‘de inhoud’ stimuleerde ik Jan zoveel ik kon. Kon niet alles volgen, maar im grossen Ganzen vond ik het prima wat hij zoal deed. En we spraken doorlopend met elkaar over wat zich voor onze ogen aan het ontwikkelen was.

Jaren later sprak hij uit dat het beter voor mij zou zijn als ik zelf eens een website zou gaan maken. Om er een gevoel bij te krijgen wat dat zoal inhoudt, wat mogelijk is et cetera. Ik merkte – geloof ik – iets op in de trant van “dat je wel een relevant onderwerp moest hebben”. Iets wat nog niet door anderen werd gedaan.

Weken later viel me – al fietsend op de lange weg terug naar huis? – in, dat ik misschien iets met muzieklijstjes zou kunnen gaan doen. Ik had thuis alle lijstjes van (de) OOR, en enkele andere muziektijdschriften liggen. Voor eigen gebruik; en om de muziekcollectie van de Osse Bibliotheek ‘beter’ te kunnen maken. En zo’n site bestond nog niet in Nederland. Veel later kwam ik er achter dat er een Engelse (rocklist) en een Amerikaans/Zweedse (acclaimed music) tegenhanger was. Maar die legden andere klemtonen.

Tja. En toen begon ik op een avond. Ik vermoed ergens in 2002. Met muziek op de achtergrond. In eerste instantie zeer veel typewerk. Toen én nu; nog steeds. Want alle lijstjes moesten in excel worden ingebracht. Toen dat gebeurd was kon ik die tabellen met een html-websiteprogramma gaan omzetten tot webpagina’s.

De opmaak stelde – en stelt – grafisch niet veel voor. Maar de informatie was beschikbaar. Jan had tegen die tijd geregeld dat een url was aangevraagd; en gaf doorlopend tips hoe de informatie geschikt te maken voor de website in wording.

Ook ontdekte ik in die tijd dat er nog niet zo lang daarvoor door Joost Swarte een prachtige prent voor (de) Humo, een Belgische tv-gids annex opinie- en muziektijdschrift, was gemaakt. Die prent straalde precies uit waar het voor de (muziek)lijstjes-maker om draait: liefde voor zijn of haar onderwerp; en één keer per jaar middels een lijstje aan de wereld laten weten wat mooi en/of belangrijk is.

Op zeker moment was de website af, en ging online. Ik weet alleen niet meer precies wanneer.

Ik weet wel dat thuis een puber rondliep die dit alles zeer interessant vond. Die natuurlijk regelmatig games speelde, en op het nog jonge internet ronddwaalde. Ik had amper in de gaten dat hij zich al ronddwalend van alles had aangeleerd. Zo veel zelfs dat hij op zeker moment vroeg of hij mij kon helpen? Dat aanmaken van nieuwe pagina’s kon anders, gemakkelijker. En, vooral dat, was het niet beter als een bezoeker van de website zoekopdrachten aan een daaronder liggende database zou kunnen stellen? Natuurlijk was dat beter, want de website was tot dat moment zo statisch als iets. Een bezoeker zag alleen wat ik er op had geplaatst.

Lang verhaal kort. Roel ging helpen en bouwde tot mijn verbazing in relatief korte tijd een bevraagbare database. En in de kern bestaat dat zoeksysteem nog steeds. Alleen heb ik er door de jaren heen extra informatie aan toe gevoegd. Naast muzieklijstjes krijgt de bezoeker nu ook informatie óf, en door wie in welk tijdschrift van een bepaalde plaat een recensie is verschenen. Het is alleen een verwijzing; de tekst van de recensie kun je niet lezen. Op internet staat – en dit is écht waar – niet alle informatie!

Bert van de Kamp
Ik noemde hem al eerder. Deze té vroeg overleden popjournalist was voor mij een belangrijke gids. Verkende als een verkenner uit het bordspel Stratego voor mij en anderen de muziekwereld, en deed daar middels recensies, interviews en artikelen verslag van. Hielp mij om uit het gigantische aanbod bepaalde zaken nader te gaan uitzoeken, aankopen, beluisteren.

Bert van de Kamp (1947-2020)

Kort nadat muzieklijstjes.nl online was gegaan maakte hij daar in een rubriek in OOR melding van; en vond het een prima initiatief. Dat stukje nam me natuurlijk nog meer voor hem in.

Jaren later trok ik de stoute schoenen aan en benaderde hem per brief. Of hij niet open stond voor een lezing. In de Osse bibliotheek. Ik was tegen die tijd van iemand die meer dan de gemiddelde Nederlander enkele platen van Bob Dylan in zijn of haar bezit heeft, opgeklommen tot een ‘fan’ die serieus bezig was ‘alles’ van hem te gaan aanschaffen.

Waarschijnlijk begon dat nadat in 1985 Biograph, de eerste verzamelbox met werk van Dylan was uitgekomen. Ergens in die tijd moet ik in de gaten hebben gekregen hoe groot, en breed het werk van hem is.

In de tijd dat ik die brief naar Bert schreef gonsde het al enige jaren rond: zou Bob Dylan niet de Nobelprijs voor Literatuur moeten krijgen?

De meningen waren (en zijn) daarover sterk verdeeld. Ik schaarde me in het kamp dat ik dit meer dan terecht vond. Hij heeft zoveel regels en melodieën geproduceerd die in het collectieve geheugen terecht zijn gekomen! Veel meer dan van de gemiddelde Nobelprijswinnaar! Hij is niet onterecht de meest gecoverde artiest.

Hoe dan ook. Bert stemde in om in oktober 2008 een lezing in Oss te komen geven onder de titel De dag waarop Bob Dylan de Nobelprijs voor literatuur alweer niet kreeg. Zijn lezing viel tegen; hij is niet zo’n goede spreker.

Ik herinner me van die avond vooral dat hij iets vertelde over een meesterwerk dat toen nét uit was gekomen. Ik had ‘hem’ nog niet. Hij had er pas enkele dagen naar kunnen luisteren en was er al enthousiast over. Sterker: in 2009 zette hij Tell tale signs, volume 8 uit de zogenaamde Bootleg series, op nummer 1 van zijn lijstje met de beste platen van de jaren nul. Meer dan opmerkelijk, want het is een restjes-album, en geen – zoals in dit soort muzieklijstjes gebruikelijk – een studio-album met nieuwe nummers. Bert had een goed stel oren. Deze plaat is veruit de beste van de tot nu toe verschenen albums uit The Bootleg series-reeks. En overstijgt de kwaliteit van veel studio albums.

Jaren later werd ik benaderd of ik op een tribute avond in de Groene engel in Oss een lezing over Bob Dylan kon verzorgen. Sommigen hadden de indruk gekregen dat ik een ‘kenner’ van zijn werk was. Ik vermoed dat dit te maken had met een aantal muziekquizzen die ik in en voor de Osse Bibliotheek had georganiseerd onder de naam Music Match Maasland. Tijdens die aangename middagen kwamen inderdaad wellicht té veel vragen voorbij die een relatie hadden met Dylan. Ik vond van niet, maar toen ik enige jaren later bij een muziekkiosk in Oss binnenliep merkte de eigenaar meteen bij binnenkomst op dat mister Dylan himself binnenkwam. Hij kon als deelnemer waarschijnlijk weinig met dat soort vragen.

Hoe dan ook, op woensdag 1 februari 2017 hield ik een lezing over Bob Dylan. En een van de liedjes van Tell tale signs stond daarin centraal: ‘Cross the Green mountain. Samen met een andere klassieker die pas op een andere Bootleg serie-cd voor het eerst werd uitgebracht: Blind Willie McTell. Ik was zelf redelijk tevreden over mijn bijdrage. Degene die mij benaderd had zeker niet, want ik was veel te lang aan het woord, en weigerde als het ware de microfoon aan de presentatrice – mijn jonge collega Evie – te overhandigen. Artikel: Power and greed and corruptible seed seem to be all that there is (februari 2017)

In de maanden voordat ik deze lezing mocht geven had ik wederom contact gezocht met Bert van de Kamp. Ik realiseerde me in het najaar van 2016 dat er op 1 januari 1997 een (niet zo’n heuglijk) feit gevierd kon worden: het overlijden van Townes Van Zandt, een van mijn grote helden. Hij overleed op Nieuwjaarsdag 1997, veel te jong, op de dag 44 jaar nadat op een andere Nieuwjaarsdag een andere grootheld en muzikale held was gestorven: Hank Williams.

Ik vroeg of Bert, als kenner van het werk van Townes, een lezing zou willen geven. Ik had het vermoeden dat hij dat inmiddels ‘beter’ zou kunnen doen, want hij gaf sinds enige tijd les aan hbo-studenten over popmuziek. Hij zegde toe.

Een opmerking van collega Lex, in Oss, leidde uiteindelijk tot een nieuw initiatief. Hij vond een lezing over muziek in een bibliotheek saai; het ware beter om het in een café-achtige omgeving te doen. Tja, daar zat wat in! Maar ‘mijn’ gebruikelijke plek in Oss had geen interesse.

Gelukkig liep ik een andere collega in de Veghelse bibliotheek tegen het lijf. Daar werkte op dat moment Joost van der Hagen, als conciërge. En hij had een link met de Noordkade in Veghel. Als muziekkenner regelde hij daar dat er op zondagmiddagen een coverbandje speelde. Met veel succes. Vaak té succesvol, want de massaal opkomende bezoekers kwamen bijna altijd in eerste instantie voor de andere bezoekers en namen het spelende bandje vaak niet al te serieus. De kern: ze praatten continue door de muziek heen door. Meestal geen probleem, want veel bandjes maken genoeg ‘herrie’. Wel als er een folkachtig bandje of zo aantrad. Die werden volledig overstemd door het rumoer.

Joost had dat ook gemerkt en zocht naar een alternatief. Toen ik hem vroeg of ik deze lezing over Townes Van Zandt daar mocht houden, aangevuld met een artiest die werk van hem kon coveren ging hij akkoord. En we spraken af om het minimaal zes keer te gaan doen. Tot de zomer van 2017.

Op vrijdag 6 januari vond de eerste editie plaats, met de Rotterdamse ex-journalist Jan Booister die liedjes van Townes naar het Nederlands had vertaald en Bert van de Kamp. Die eerste editie voerde ik het gesprek/interview met Bert. Een andere collega uit Oss, Peter van der Wijst, net zo’n muziekliefhebber, zag als ex-radio-journalist dat dit veel beter kon. Hij nam/neemt sindsdien dat onderdeel voor zijn rekening. Bert zou nog een keer meedoen, tijdens de derde editie op 3 maart toen … Bob Dylan centraal stond. En beide keren deed Roel ook mee.

Dat was niet de laatste keer dat ik hem zag, want ik liep hem af en toe tegen het lijf in Den Bosch (zijn woonplaats), tijdens een concert in de reeks Blue room sessions in de Verkadefabriek. Gesproken heb ik hem niet meer; hij overleed drie jaar geleden, in april.

Qobuz en Ketil
Naarmate de jaren vorderden leerde ik steeds meer artiesten, zangers, musici, orkesten, dirigenten kennen. Jaarlijks dienen zich nieuwe namen aan. Nieuw in de zin dat een bepaalde artiest of groep voor het eerst met een plaat uitkomt. En nieuw omdat ik voor de eerste keer naar een bepaalde cd artiest luister die opnieuw wordt uitgebracht, dan wel een oude plaat waar ik nu pas naar ga luisteren.

Bijna altijd gaat daaraan vooraf dat ik er ‘iets’ over lees. In een recensie van een plaat, van een concert, een opmerking in een interview, een muzikant die ik goed ken noemt een bepaalde plaat of artiest. Of tijdens de aftiteling van een speelfilm komt een onbekende track voorbij.

Zelden begint het met zelf iets horen; op de radio of zo. Wél helpen de door de eerder genoemde vriend Theo gebrande cd’s. Hij geeft me niet alleen jaarlijks een onbekende cd, maar neemt het hele jaar door op een tweede door hem gebrande cd liedjes op van pakweg twintig artiesten; namen waarvan hij vermoed dat ik ze nog niet ken.

Vanaf 1988 kwam daar nog een andere stroom bij: cd’s uit bibliotheek Oss. Nieuw binnengekomen cd’s nam ik al snel mee naar huis. Om er ‘s avonds de laatste bewerking aan toe te voegen. Meer dan negentig procent vond ik niet relevant, dan wel (hoe arrogant!) niet interessant. Maar wekelijks zaten er wel een of twee bij die ik even op moest zetten. Vaak leidde dat er toe dat ik zo’n album daarna voor mijzelf aanschafte.

Toen Spotify opkwam nam ik daar natuurlijk notie van, maar heb me daarvoor nooit aangemeld. Ik was thuis omringd door een eigen, weliswaar veel kleiner, Spotify-aanbod; en had daarvoor al niet genoeg tijd!

Pas in het voorjaar van 2018 ging ik voor de bijl. Dat had te maken het feit dat wij thuis na jaren in hetzelfde huis gewoond te hebben besloten tot een grote verbouwing. Bijna alles werd overhoop gehaald. Het gevolg daarvan was dat we maandenlang niet in de leeggeruimde woonkamer konden wonen. Mijn geluidsapparatuur werd voor maanden afgekoppeld. Een ramp. Gelukkig was er een alternatief.

Dat werd mij via een onverwacht incident aangereikt. In de maanden voor de verbouwing begonnen mijn trouwe Translator reflexion boxen haperingen te vertonen. Gelukkig zat er in Oss een bedrijfje dat mij al eens eerder te hulp was geschoten: Speakerland.

Jaren daarvoor had ik daar een nieuwe versterker gekocht; en degene die daar werkte benaderd voor een lezing in de Osse bibliotheek. Ik vroeg hem te komen uitleggen waarom grote boxen beter geluid geven dan die kleintjes, die in die tijd ‘overal’ werden aangekondigd als iets fantastisch. Ik geloofde daar niet in, en vermoedde dat hij daar een mooi verhaal over kon geven. Die lezing ging door, op een maandag in februari 2007. Ik was er niet bij. De dag daarna stierf mijn moeder, en ik was die bewuste maandagavond aan het waken.

Anyway. Bij mijn bezoek in het najaar van 2017 spraken we op zeker moment over het streamen van muziek. Hij was helemaal weg van de kwaliteit van een Franse dienst: Qobuz. En dat je vooral ook een goed apparaat moest hebben om dat via goede boxen optimaal te kunnen afspelen. Ik kocht die bewuste dag een goede ‘streamer’ en nam me voor te zijner tijd een abonnement op Qobuz te nemen.

Dat deed ik in het voorjaar van 2018, en speelde muziek af via mijn laptop. Geen hoogstaande kwaliteit, maar het voldeed. In eerste instantie draaide ik vooral muziek die ik kende, of nieuwe cd’s waar ik iets over had gelezen.

Later ging ik redelijk willekeurig nieuwe platen opzetten. En op zeker moment kwam ik bij Ketil Bjørnstad terecht. Heb geen idee weer waarom. Omdat het een ECM-plaat was? Wie weet, ik heb een zwakke plek voor dit label. Om de een of andere, mij onbekende reden is dit label bij veel pop- en klassieke recensenten ietwat besmet. Onbegrijpelijk, ik ken tientallen juweeltjes.

Of zat zijn naam ergens in mijn kop? Ik had vaag de indruk dat hij zich ophield in de new age-hoek, vage jazz speelde. Meestal een reden om zo iemand te negeren.

Maar in de meimaand van 2018 dus niet. Ik begon mijn nieuwe luisteravontuur met A passion for John Donne. Een ECM-plaat uit 2014. En kort daarna werd een nieuwe cd van Ketil op Qobuz gezet: A suite for poems. Binnen no time draaide ik dag in dag uit deze twee albums.

Ik constateer nu dat ik in dat jaar ook veel luisterde naar The light (uit 2008). Zes jaar later is deze Noorse pianist uitgegroeid tot een hele grote; voor mij. Zeker niet voor de wereld van de muziekrecensenten.

Ik zie zelden een recensie over hem; laat staan een lang(er) artikel. Die schreef ik dus zelf (maar): The first taste of death (augustus 2018), A personal gallery (december 2020) en Sad songs for us to bear (oktober 2021).

Afscheid
Het wordt tijd om dit artikel af te sluiten. U zult inmiddels begrepen hebben dat ik (a) lang van stof ben, en (b) veel namen niet heb genoemd, aangestipt. Zeker is ook dat het jubileum van a ladd insane geschreven wordt door iemand die weet hij in geleende tijd leeft.

Wie weet haal ik de vierduizend weken; dan ben ik ergens achter in de zeventig. Maar de realiteit is dat ik minder vooruitzichten heb als die jongeman die redelijk argeloos in het voorjaar van 1973 zijn eerste langspeelplaat kocht.

Dat besef heb ik – vermoed ik – altijd onbewust met me meegedragen. Sterker: mijn favoriete muziek heeft altijd iets in zich van het feit dat wij mensen dood moeten gaan. Noem het melancholie, weemoed, Weltschmerz, fado, heimwee , Fernweh, blue, saudade … Daarbij komt dat ik in tegenstelling tot Geert, mijn tweede zoon niet van dansen houd. En daarom minder gecharmeerd ben van up tempo nummers.

Nee, het draaide, en draait bij mij bijna altijd om de mix van melancholie, een memorabele melodie én een opmerkelijke tekst. Ergo: Townes Van Zandt, Bob Dylan, Peter Hammill, David Olney, Franz Schubert, Ede Staal (“Jij was de zee”), John Dowland, Bill Frisell, Lieven Tavernier, Nick Drake, Patsy Cline, Nick Cave, Anna Ternheim, VanWyck, Guillermo Portabales, Haris Alexiou (“Whispers”), Christy Moore, Eilen Jewell, Sandy Denny, Lana Del Rey, Hans Bloemendal …

In het najaar van 2006 las ik in De Volkskrant een kort artikel over de favoriete begrafenisliedjes van dat jaar. Dat bracht mij op het idee om zelf te beginnen met het aanleggen van een soort groslijst. Voor mijzelf, maar vooral ook voor lezers die op zoek zijn naar een geschikt nummer voor een bijeenkomst waarvoor zij geacht worden ‘iets muzikaals’ aan te leveren. Zeg maar, als het dameskoor vervangen moet worden door een nummer van een bepaalde artiest. De insteek was dat het niet té voor de hand liggende liedjes waren én ik moest ze zelf kunnen pruimen en wellicht ooit zelf kunnen gebruiken. Dat artikel heb ik sindsdien regelmatig aangevuld. Ook heb ik verschillende nummers gebruikt voor bijeenkomsten waar ik geacht werd een rol te spelen (collega’s, familie).

De laatste toevoeging aan dat artikel heb ik op zondagavond 13 november 2022 gedaan Na een wonderschone middag; tussen mornings of light & evenings of blue. In de weken daarvoor had ik bijna obsessief via Qobuz geluisterd naar het laatste album van Ketil Bjørnstad. Diens Between hotels and time was toen nog niet als fysieke cd beschikbaar.

Die plaat is een soort ‘vervolg’ op dat eerder verschenen meesterwerk: A suite of poems. Daarop werkt hij samen met zangeres Anneli Drecker. Hij schreef muziek voor gedichten van de Noorse dichter Lars Saabye Christensen over het leven en verblijf in hotels, over leven (en sterven).

Nummer 13 van die plaat – Serbelloni memories – is een beauty. Vind ik althans. Pakt goed samen hoe ik tegen het leven aan kijk. Niet continue, maar altijd op de achtergrond sluimert het weten dat wij allemaal dood moeten gaan. Dat er als het ware in de achtergrond altijd een man met een zeis (a man in the sand, with a rake in his hand) aanwezig is; geduldig én gretig wacht hij op zijn kans om ons over de rand te duwen. Maar altijd, altijd is er de troost dat we herinnerd zullen worden; zoals wij – levenden – onze doden met ons meedragen.

Levenden die zich (wellicht) vaker moeten realiseren hoe mooi het leven is. Lars Saabye Christensen somt enkele positieve ‘dingen’ op die te maken hebben met het verblijven in hotels: menu’s, pennen, room service, weemoed (grief) en een a portrait of you. Een foto van een geliefde. Die frequente reizigers – zoals bijvoorbeeld muzikanten die de wereld overtrekken – met zich meeslepen en als eerste op het nachtkastje in hun hotelkamer neerzetten. Een kiekje dat na ons verscheiden nog geruime tijd door onze overlevers gekoesterd kan worden.

Tot slot: twee opgewekte, uptempo melancholische liedjes
In april 1980 kocht ik via Vrij Nederland, waar ik sinds oktober 1976 op geabonneerd ben, een aantal lp’s. Van een onbekende groep, maar de wervende blurbtekst sprak mij blijkbaar aan. Nooit spijt gehad van die aankoop. Jaren later heb ik (natuurlijk) ook de cd-uitgaves aangeschaft; en blijf die nog regelmatig opzetten.

Het was een folkduo, uit Duitsland. Ze noemden zich Zupfgeigenhansel. Proef die naam! Ze begonnen met drie platen onder de naam Volkslieder (I, II en III), daarna volgde hun meest opmerkelijke album (Jiddische Lieder), en nog enkele anderen.

Ze verzamelen liedjes uit lang vergeten tijden; liedjes waarin vaak ingegaan wordt op misstanden in hun samenleving: armoede, ongelijkheid, verzet et cetera. Hun vierde plaat – Jiddische Lieder – sloeg in als de spreekwoordelijke bom, want hoe durfden zij – twee Duitse jongens, in 1979 – liedjes op te nemen waarin Joden het over hun grootste ellende (de Holocaust) hebben. Op een van de liedjes van dit meesterwerk (Dos Kelbl) heb ik op mijn trouwfeest in april 1981 met Laura – redelijk dronken – nog gedanst (!).

Maar het liedje waar het hier om gaat staat op hun derde Volksliederplaat: Ein stolzes Schiff. Een vrolijk, opgewekt nummer over Duitsers die in de negentiende eeuw per schip hun Vaterland verlaten. Op weg naar the promised land. Een trots schip. Waarop zich jongelui bevinden die thuis niet aan de bak komen. Er is geen werk, geen toekomst. Dus verlaten ze hun land. En toen was het: als je eenmaal weggaat, kom je nooit meer terug. Gelukszoekers, zullen de aanhangers van JA21, de PVV, VVD, en helaas ook christelijke partijen als het CDA of CU opmerken. De geschiedenis herhaalt zich.

Jaren later leende ik in Oostelbeers, remember: bij Kereweerom, een plaat kennen die ik al eerder aanstipte: Les chants des émigrants Italiens. Opnames uit 1970-71. En in 1998 op cd heruitgebracht, op het Albatros-label.

De magie van dit album is de stem van de zangeres: de piepjonge Daniela Fava. Tja, hoe moet je die stem omschrijven. Jeugdige onschuld. Opgewekt. Up tempo. Ogenschijnlijk lekkere niemendalletjes. Maar de teksten gaan over het échte, harde leven. Verhalen over tijden waarin miljoenen Italianen op hun beurt hun schauriges Vaterland (om met Konstantin Wecker te spreken) verlieten. Op zoek naar een nieuw begin. In Amerika. En weten dat je door te vertrekken dingen achter moet laten. Hoop en weemoed tegelijkertijd. Een hoogtepunt? Quando l’alber commincia a fiorire.

Als de boom begint te bloeien,
en de lente op het punt staat te beginnen;
ga ik je verlaten en God mag weten
wanneer ik terug zal keren uit Amerika.

Dat was het.
Morgen gaan we een stukje fietsen. Richting Sint Truiden en Mechelen. Een paar dagen zonder muziek. Moet kunnen. Doe nooit oortjes in. Pik mijn verslaving daarna weer op. En blijf erover schrijven. Wordt kortom vervolgd. Ik groet u, geachte lezer.

A ladd insane

De laatste aanwinst. Viel gisteren op de mat. Via Sounds Venlo, ‘de beste platenzaak van Nederland’. Natalie Merchant als een ‘Guardian angel’ die waakt over de muziekliefhebbers, lad insanes.

Geef een reactie

%d bloggers liken dit: